Mei 1940 – Nederland in oorlog (2)

Het werd weer een prachtige dag. Ik had toch niets te doen, dus besloot ik maar de stad in te gaan om nader nieuws te weten te komen. Ik ga probeeren of ik Deurloo te pakken kan krijgen. Het is vrij rustig nu en ongestoord kan ik de Laan van Meerdervoort afloopen. Van de kant van Loosduinen komt een troep militairen aangereden. Ze zien er verfomfaaid en vermoeid uit en leunen slaperig tegen de kanonnen aan of sjokken moeizaam voort. Ze hebben een zware nacht gehad op Ockenburg, waar ze de strijd hebben aan moeten binden tegen de daar gelande parachutisten. Voor de troep uit loopen verkenners met het geweer in aanslag in de hand. Iedere zijstraat die gepasseerd moet worden, wordt eerst gecontroleerd alvorens de troep verder trekt.

Laan van Meerdervoort ter hoogte van het pleintje (ca. nr. 189), een reclamezuil met aanplakbiljet betreffende uitreiking van ‘algemeene distributiebonboekjes’ en ‘broodbonboekjes’ van 27 mei tot en met 1 juni 1940 (Bron: Haags Gemeentearchief; fotograaf onbekend)

Vreemd is dat, zoo te handelen midden in de stad en nog ver van het front af. Er gingen
echter geruchten dat parachutisten in diverse vermommingen ook midden in de stad gedaald waren en vanuit de huizen op onze soldaten schoten. Daarom werd nu ook een scherpe contrôle ingesteld op iedereen die zich op straat bevond. Een eind verder word ik door een soldaat aangehouden die me vraagt me te legitimeeren. Ik toon hem mijn pas en mag dan doorgaan. Aan het eind van de Laan van Meerdervoort dreunt het geschut weer.

Ik sta nog te overleggen of ik verder zal gaan, als er plotseling weer luchtalarm wordt geblazen. Nu wordt er krachtdadig opgetreden. Iedereen moet naar binnen of in een schuilkelder. De enkelen die denken dat voor hun die maatregel niet geldt, worden door de patrouilleerende soldaten of door leden van de luchtbeschermingsdienst van de straat gejaagd. Ik hol door de straat tot ik een portiek vind, waarin ik kan schuilen. Het is inderdaad gevaarlijk buiten, wanneer er boven de stad wordt geschoten. Ik heb die granaatscherven gezien, groote stukken ijzer met vlijmscherpe hoeken en randen.

Het plan om naar Deurloo te gaan heb ik maar opgegeven. Er wordt me te hard geschoten daar aan het eind van de Laan van Meerdervoort en ook in de stad wordt het nu rumoeriger. In de straten wordt geschoten. Telkens hoor ik de scherpe korte geweerknallen. Als het veiligsein weerklinkt, stroomen de straten weer vol. Als bij tooverslag zijn de verlaten wegen weer gevuld met voetgangers en voertuigen. Een gedeelte van de Fahrenheitstraat is afgezet en ook daar hoor ik schieten. Ook ruik ik een scherpe brandlucht.

Een paar auto’s jagen voorbij. Op de treeplanken staan soldaten en houden hun wapens gericht op de personen die in de wagen zitten. Het zijn burgers, maar ook zie ik militairen die zo worden opgebracht. Het nieuwtje gaat door heel de stad. De N.S.B.ers worden opgepakt en in kampen ondergebracht.

Maar wat zijn dat dan voor menschen in uniform? Deserteurs of vermomde parachutisten? Ook de Laan van Meerdervoort is gedeeltelijk afgezet. Ik kan niet over de brug bij de Suezkade. Duitschers hebben geprobeerd een aanval te doen op het Hoofdbureau van Politie, zijn echter teruggeslagen en hebben zich nu verschanst in een huis aan de Suezkade. Een pantserwagen schiet met zijn kanon het pand in puin en de overlevenden geven zich over.

De radioberichten geven een gunstig beeld van de krijgsverrichtingen en ook de officieele legerberichten klinken bemoedigend. Alle vliegvelden, op één na, zijn heroverd. Veertien toestellen werden hierbij buitgemaakt. Reeds op de eerste dag zijn ruim 100 vijandelijke machines neergeschoten en 4 pantsertreinen buiten gevecht waarvan één tegelijk met de brug in Venlo de lucht in ging.

De controle op straat wordt steeds scherper. Overal loopen soldaten te patrouilleeren. Blok voor blok wordt zorgvuldig onderzocht en daar waar vanuit de huizen is geschoten, worden korte metten gemaakt met de daders. Met het geweer of revolver in de hand loopen ze omzichtig door de straten. Overal kan het gevaar schuilen. Door deze zenuwsloopende strijd tegen de onzichtbare vijand zijn ze merkbaar nerveus geworden, en wanneer men niet direct de bevelen opvolgt, dreigen ze met de wapenen.

Iedereen moet naar binnen en deuren en ramen moeten gesloten worden. Waar een venster open staat, wordt onherroepelijk op geschoten. Zoo wordt straat na straat schoon geveegd. Op de van Boetzelaerlaan staat klein geschut opgesteld. De heele dag door hooren we geweerschoten knallen.

Telkens klinken de sirenes voor luchtalarm, maar vliegtuigen komen nu niet. Het is alleen om de menschen van straat af te krijgen. Overal wordt naar de vijand gezocht, zelfs op de daken klauteren de soldaten en kijken met de revolver in de hand zorgvuldig achter iedere schoorsteen en in ieder openstaand zolderraampje. De spanning wordt nu grooter. De strijd komt naderbij, maar de vijand blijft onzichtbaar.

Het is geen open strijd meer, overal kunnen de parachutetroepen zich genesteld hebben. Allerlei geruchten doen nu de ronde. De Duitschers zouden gedaald zijn verkleed als boeren, als geesteelijken, zelfs als vrouwen en als Haagsche politieagenten.

Door de radio klinkt de waarschuwing niet van onbekenden sigaretten of bonbons aan te nemen. De spanning groeit steeds meer. Berichten over het front komen maar sporadisch door, maar doen de situatie nog lang niet hopeloos schijnen. Zoo gaan we weer de nacht in. Na achten is het voor iedereen nu verboden op straat te zijn. De heele nacht klinken korte knallen. Het is pikkedonker buiten en ik begrijp niet wat det kan zijn. Er is absoluut niets te zien, maar toch schijnt er voortdurend geschoten te worden. Wie doet dit en op wie sohiet men toch in deze Egyptische duisternis. Later hoor ik wat het is geweest. Het waren knalbommetjes die de Duitschers hadden uitgestrooid, ongevaarlijke dingen, die eerst na verloop van tijd ontploften en dienen moesten om onrust en verwarring te stichten in de gelederen van den vijand.

De nacht verloopt verder vrij kalm en eerst tegen dat de dageraad aanbreekt, verschijnen ook weer de vliegtuigen. Het is vandaag Zondag, le Pinksterdag. De stad ligt verlaten, niemand waagt zich ver van huis. Het is ook niets behaagelijk op straat te zijn. Er hangt iets dreigends over de stad.

Behalve de militairen vragen nu ook de menschen van de luchtbeschermingsdienst om je pas te toonen. Zelfs politieagenten kunnen niet ongestoord gaan en moeten zich legitimeeren.

Vandaag blijf ik maar dicht bij huis. Een paar keer loop ik bij de familie Brunet aan om naar de radioberichten te luisteren en met Jien loop ik even een straatje om tusschen een paar keer luchtalarm door. Krantenverkoopers loopen door de straten met een extra editie en iedereen grijpt gretig naar het nieuws.

“Mill is heroverd, maar bij Arnhem zijn de Duitschers over de IJsel getrokken. Waalhaven bevindt zich nog steeds in Duitsche handen en is door de Engelschen gebombardeerd. Duitsche parachutetroepen zijn tot in Rotterdam doorgedrongen. Ze beschikken echter niet over zwaar geschut en zullen wel binnenkort verdreven zijn.”

Zoo luidden de schaarsche berichten die door komen. In deze tijden is het bezit van een radiotoestel bijna onontbeerlijk geworden, want behalve de nieuwsberichten, worden ook voortdurend nieuwe maatregelen en verboden aan de bevolking per radio aangekondigd. We voelen het dan ook als een groot gemis dat we in deze spannende dagen geen radio in huis hebben.

Totdat het me op eens te binnen schiet dat op zolder nog het toestel van Pa staat ingepakt. Met behulp van Brunet heb ik het apparaat toen snel gemonteerd, zonder antenne weliswaar, maar het was toch heel goed bruikbaar. In ieder geval konden we de berichten die voortdurend werden uitgezonden, nu ook hooren gedurende de uren dat we thuis moesten blijven en op de lange, donkere avonden bracht de muziek wat afleiding.

Ook 2e Pinksterdag worden we in de vroege ochtend gewekt door het geloei van de sirenes, motorengeronk en het gedonder van het geschut. De stemming op straat is er niet beter op geworden, ik blijf dus maar liever thuis vandaag. De berichten die doorkomen zijn ook niet zo gunstig meer.

“De Duitschers rukken op door de Langstraat, de Moerdijkbrug is bezet en aan de Grebbelinie wordt hevig gevochten. In de noordelijke provincies heeft de vijand zich al definitief vastgezet.”

’s Middags waag ik het er toch op met mijnheer Brunet en Jien een eindje te gaan loopen. Op het Frederik Hendrikplein worden we aangehouden. We toonen onze passen en mogen dan doorloopen. De man waarschuwt ons echter niet door de Groot Hertoginnelaan te gaan. “Bij het Metropole Theater wordt gevochten”, zegt hij, “Nieuwe parachute troepen zijn gedaald, vermomd als Haagsche politieagenten.”

Valeriusstraat, gezien vanaf de Groot Hertoginnelaan (Bron: Haags Gemeentearchief/Dienst Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting)

We loopen verder en komen door de Valeriusstraat. Hier staan verscheidene militaire posten. wéér worden we aangehouden. Dreigend richt de soldaat zijn geweer met bajonet op ons. Mijnheer Brunet haalt zijn pas uit zijn zak. Het is vrij koud en ik sta erbij met m’n handen in de zakken van mijn regenjas. “Handen uit je zak, of ik schiet”, snauwt de soldaat me toe en richt zijn geweer op mijn borst. De man is op van de zenuwen en ik haast me daarom aan zijn bevel te voldoen. Ook Jien krijgt een grauw omdat hij zijn pas niet gauw genoeg te voorschijn haalt. Tenslotte mogen we toch passeeren.

We zijn nauwelijks weer op weg, of militairen op motorfietsen razen voorbij. Het geweer houden ze gereed in de hand. “Iedereen de straat af”, roepen ze, “Iedereen direct naar binnen toe.” We haasten ons in een portiek in de Lübeckstraat. Nauwelijks staan we er, of in de Valeriusstraat knallen geweerschoten. Dan begint de sirene weer te loeien. Ik heb er nu genoeg van en ga maar weer naar huis. De straten zijn verlaten, alleen hier en daar zie je een enkele wandelaar. Militaire patrouilles rijden voortdurend door de stad. De kerels zien er doodvermoeid uit. Zoo lang de oorlog duurt hebben ze geen rust gehad.

De dreiging wordt steeds groter. Dan treft ons een harde slag. De radio meldt “H.M de Koningin en haar regering hebben de wijk genomen naar Engeland. Het Prinselijk Paar was reeds de dag daarvoor veilig in Londen aangekomen.”

De menschen zijn diep verslagen. Tot nu toe had men het gevoel dat het nog wel zou gaan. De legerberichten klonken optimistisch en door de radio hadden zowel de Koningin, den Generaal Winkelman als de Minister President een bemoedigend woord tot het volk gesproken. Spoedige en krachtige hulp van Engeland en Frankrijk was ons toegezegd. De toestand leek dus volstrekt niet hopeloos. In dan komt plotseling het bericht dat de Koningin haar land verlaten hooft. Men komt ervan onder den indruk, Ala de Koningin gedwongen is om te vluchten is de situatie dus blijkbaar onhoudbaar geworden.

In angstige spanning gaan we de nacht tegemoet. Dinsdagmorgen worden we weer gewekt door het gebruikelijke rumoer. Vandaag is het echter weer veel drukker in de lucht. Voortdurend razen de machines lang over de stad, maar worden nog maar heel zwak of heelemaal niet beschoten. Lang zoo heftig niet meer dreunt het afweergeschut. Ik ga weer eens op kantoor kijken en inderdaad, in de Van Speykstraat vind ik vele menschen van de Accountants Dienst bijeen. Het gerucht gaat dat er geprobeerd zal worden ons twee maanden salaris vooruit te betalen.

Intusschen wachten we geduldig op de dingen die gebeuren zullen. Op straat mogen we niet blijven staan. Samenscholingen zijn immers verboden en als een paar zich buiten vertoonen, worden ze direct naar binnen gejaagd. Marietje, het koffiemeisje, brengt wat afleiding. Het valt me mee dat we nog wat te drinken kunnen krijgen. Opeens komt de opdracht door dat het archief vernietigd moet worden en alle dossiers van onderzoeken die niet openbaar gemaakt mogen worden.

Een groote auto van de reinigingsdienst rijdt voor. Ik help mee de paperassen naar buiten te sjouwen. Daar gaat het resultaat van vele jaren werk. Dan wachten we maar weer. Mijnheer Tadema, onze onderdirecteur, is nog steeds niet teruggekeerd van het departement met het geld voor de salarissen. Opeens klinkt weer het luchtelarmsignalen in de straten verschijnen soldaten die iedereen naar binnen jagen. Nu moeten, in tegenstelling met andere keeren, zoowel de voor- als de achterdeuren van de huizen wijd open blijven staan.

De militairen patrouilleeren voortdurend door de Van Speykstraat en zelfs pantserwagens rijden voorbij. Er schijnt weer wat bijzonders aan de hand te zijn, misschien zijn er wel weer parachutisten in de buurt gedaald. Laag davert een groote machine over de stad heen en nog eenmaal dondert het geschut van vlakbij. We staan met z’n allen dicht bijeen in de keuken van de onderste étage. Heftig dreunt het om ons heen, door de open deur zien we op straat de soldaten heen en weer loopen, het geweer gereed in de hand. Een tijdlang zitten we in spanning te wachten, dan klinkt weer het signaal voor het einde van het luchtalarm. Het is intusschen één uur geworden.

Ik geef het maar op en ga naar huis terug. Als het kan, wil ik het ’s middags nog even probeeren. Ik loop langs de Laan van Meerdervoort. Nauwelijks ben ik op weg of weer weerklinkt het luchtalarm. Vlak boven me vliegt een groote bommenwerper die heftig bestookt wordt door het afweergeschut. Een schuilkelder is er niet in de nabijheid. Ik bel dus maar ergens aan en samen met nog een paar menschen kan ik schuilen in de vestibule van een groot heerenhuis. Als het weer veilig is buiten, haast ik me verder.

Bijtijds ben ik thuis, want nauwelijks was ik binnen of opnieuw klinken de sirenes, nu voor een luchtalarm dat uren zou duren. Telkens weer vliegen esquadrilles over de stad heen, groote bommenwerpers en snelle Messerschmitts, die pijlsnel door de lucht jagen. Ze worden nog maar heel zwak of heelemaal niet onder vuur genomen. Het Lijkt wel of al het afweergeschut rondom Den Haag buiten gevecht is gesteld. Het begint er somber uit te zien. De radio zendt geen muziek meer uit, alleen nog maar berichten en waarschuwingen van de verschillende posten van de luchtbeschermingsdienst. De lucht schijnt vol te zitten met vliegtuigen, blijkbaar doen do Duitschers nu een groote, beslissende aanval.

De meldingen van de luchtmachtposten worden talrijker en al gauw zijn deze berichten nog het enige wat we door de radio hooren. Telkens wee klinkt het door de luidspreker: “Hallo, hallo, luchtwachtdienst Gorkum meldt, dertig Heinkel bommenwerpers gezien, vliegende in de richting Oost naar West, op 800 meter hoogte.”

“Luchtwachtdienst Sliedrecht meldt, twintig Messerschmittjagers gesignaleerd, komende uit oostelijke richting, hoogte onbekend.”

“Luchtwachtdienst Dordrecht meldt, veertig groote bommenwerpers gezien op 1000 meter hoogte, vliegende in de richting Oost naar West.”

Zoo gaat het door, de heele middag. De spanning stijgt met het uur. Het legerbericht meldt nog een Duitsche aanval op de Afsluitdijk, welke echter met groote verliezen voor de vijand is afgeslagen. Dan weer meldingen van de luchtwachtdienst. Nog steeds worden groote formaties vliegtuigen gesignaleerd, telkens in de omgeving van Rotterdam. Daar schijnt dus iets bijzonders te gebeuren, maar we weten niet wat. Nieuwe berichten komen niet meer door.

Eindelijk, na een urenlang luchtalarm, klinkt het verlossende signaal dat alles weer veilig is. De menschen die de heele middag in de schuilkelders hebben gezeten, haasten zich weer naar buiten. De straten die urenlang doodsch en verlaten hebben gelegen, zijn nu als bij toverslag weer vol druk verkeer. Een dichte drom fietsers snelt voorbij, trams en auto’s rijden weer. De stad herleeft. Het is een opluchting weer menschen te zien.

Maar lang duurt het niet. Geen vijf minuten nadat het veiligsignaal heeft geklonken, loeien opnieuw de sirenes. Door de radio klinkt weer een bericht van de luchtwachtdienst. “Scheveningen meldt drie bomnenwerpers, vliegende in noordelijke richting.”

Vrijwel op hetzelfde moment hooren we het ronken van de motoren. Laag komen de machines langs het strand in de richting van de stad. Na de afstraffing van de eerste dag toen ruim honderd toestellen waren neergehaald, bleven de Duitschers sindsdien op veilige hoogte vliegen. Maar nu het afweergeschut rondom Den Haag buiten gevecht schijnt gesteld, komen zo weer lager vliegen. Inderdaad hebben de hele middag de kanonnon gezwegen, maar nu, plotseling, barsten ze weer los.

Heftig wordt de vijand, die volkomen verrast schijnt, onder vuur genomen. Eén toestel wordt direct afgeschoten en stort in zee. Vlak daarop wordt een tweede machine geraakt. Hij moet een noodlanding maken. Laag davert het toestel over de huizen, een zwarte rookpluim achter zich latende. Even later klinkt een dreunende slag die de ruiten doet rinkelen. Ook deze machine is te pletter geslagen. Nummer drie weet te ontkomen. Heftig wordt nog op hem gevuurd, maar de granaten ontploffen alle juist iets te laat, steeds vlak achter de staart. Nog éénmaal cirkelt de machine over de stad heen en verdwijnt dan langs de kust in noordelijke richting.

Een oogenblik later klinkt weer het veilig signaal. Nu blijft het rustig, ook de radio zwijgt. Eerst tegen zes uur komt er weer een bericht door. “De ambtenaren van Economische Zaken en Sociale Zaken moeten zich direct aan het Departement melden.” Ik trek snel m’n jas aan en ga op weg. Trams rijden er niet meer, maar
bij Brunet kan ik een fiets leenen. Het is nu rustig buiten, ook in de lucht.

Aanval op Den Haag 10 mei 1940 kaart

Kaart laat de plaatsen zien waar Duitse bombardementen plaatsvonden en waar Duitse parachutisten landen. De aanduiding ‘kazernes’ slaat op de naast elkaar gelegen Nieuwe Alexanderkazerne en Legerkamp Waalsdorp, waar door bombardementen respectievelijk 66 en 58 dodelijke slachtoffers vielen. Belangrijk doel van de aanval was de gevangenneming van het staatshoofd, koningin Wilhelmina. Daarin zouden ze niet slagen. Vanuit militair oogpunt gezien, was de uitkomst van de Slag om Den Haag een overwinning voor het Nederlandse leger. In totaal vielen er 515 doden aan de Nederlandse zijde. Exacte cijfers over de Duitse verliezen ontbreken. (Kaartje gemaakt door oSeveno – Wikimedia Commons)

Langzaam rij ik door de stille straten. De stad schijnt uitgestorven, niemand is te zien. Het doet unheimisch aan, deze verlatenheid overal. Langs de Groot Hertoginnelaan geuren de bloemen in hun kleurige lentepracht, een schril contrast met de wreede werkelijkheid. Voor het Metropole Theater word ik voor de eerste keer aangehouden.
In kuilen langs de weg liggen de soldaten achter hun mitrailleurs en iedereen die passeert, wordt eerst zorgvuldig gecontroleerd. Dreigend wordt de loop van geweer of revolver op je gericht. “Halt, Uw papieren!” Mijn pas heb ik al open in m’n hand, even een blik erin en dan kan ik weer verder rijden.

Niet ver, op de Laan van Meerdervoort ligt een barricade, wéér een geweer op je borst gericht opnieuw de pas laten zien. Het wordt nu wat drukker op straat. Voorzichtig rijdend om bij ieder “halt” direct te kunnen stoppen, ga ik verder. Bij de Zeestrat moet ik voor de derde koor stoppen. Nog staat de soldaat met m’n pas in zijn hand, als met groote snelheid een motor aan komt rijden, bestuurd door een 1e luitenant. Op de duo een kapitein, die in het voorbijgaan de soldaten toeroept: “Schei er maar mee uit jongens, de stad heeft zich overgegeven.” En verder raast de motor.

We staan even verbijsterd te kijken. Er is iets niet in orde. Dit kan onmogelijk een officieel bevel zijn. Men is wantrouwend geworden na al die geruchten over het verraad. De soldaten denken er blijkbaar ook zoo over, want ongestoord gaan ze door met hun contrôle. Ik kan weer gaan, maar moet verderop nog vier maal afstappen om me te legitimeeren.

Dan ben ik eindelijk in de stad. In de omgeving van het Plein zijn verscheidenen ramen gesprongen, ongetwijfeld door de bominslag in de Casuariestraat. Dáár is geen enkele ruit meer heel. Hier en daar een uitgebrande ételagekast. Tot aan de van de Boschstraat kan ik rustig doorfietsen, maar verderop is het Bezuidenhout heelemaal afgesloten met een breede prikkeldraad versperring. Langs allerlei omwegen probeer ik bij het Departement te komen, maar telkens stuit ik op wachtposten en versperringen. Als ik echter zeg dat ik naar het Departement moet, mag ik zoomaar passeeren. Naar mijn papieren wordt niet gevraagd. Dat bevreemdt me na de scherpe contrôle daarvoor. Hier en daar zitten de soldaten aan de kant van de weg te eten. De geweren hebben ze op een hoop gezet. Ik begrijp er niets van.

Bij het ministerie krijg ik te hooren dat ik over twee dagen terug moet komen. Het ging om het uitbetalen van de salarissen. Voor niets had ik dus de heele tocht gemaakt. Langs dezelfde weg keer ik naar huis terug. Mijn pas houd ik nog steeds in m’n hand gereed, maar men heeft er geen interesse meer voor. Als ik uit eigen beweging voor een post wil afstappen, wenkt de soldaat kortaf: “Rij maar door.”

Op de Laan van Meerdervoort zijn ze echter nog steeds bezig. Weer moet ik een paar keer afstappen. “Zeg eens Scheveningen,” wordt me gevraagd en nu moet ik toch even lachen. “Scheveningen,” zeg ik in goed Nederlandsch en dan mag ik weer verder gaan.