Reis naar Italië – mei 1937

Reis naar Italië – 1937 – 16-30 mei
Rome, Napels, Capri, Pisa, Rivièra

Zondagmorgen 16 Mei uit Utrecht vertrokken naar Rotterdam, het beginpunt van de reis. Doordat de tram zolang op zich liet wachten, was ik verplicht een taxi te nemen om op tijd aan het station te zijn, waar de heer Kreugel al op mij stond te wachten. In Rotterdam-Maas uitgestapt en per taxi naar station D.P. gereden, waar een groot gedeelte van het reisgezelschap samen kwam. Met de Amsterdammers die reeds in de trein zaten, werd later kennis gemaakt. Om 10.20 reed de trein binnen met een gereserveerde wagon met le en 2e klas, speciaal voor de N.R.V..

De meeste menschen waren zoo bescheiden on een 2e klas plaatsje in te namen, maar daar ik voor het zelfde geld le klas kon reizen, heb ik het laatste geprefereerd. In mijn coupee zaten reeds de heer en mevrouw Ooms en mevrouw v.d. Oever. Na de kennismaking ontstond zoo’n geanimeerd gesprek, dat de tijd omvloog en Brussel weer achter ons was voor we bet wisten.

Nadat de douane gepasseerd was, hadden we tijd on de meegebrachte broodjes op te eten. Intusschen was ook mej. v.d. Harst verschenen. Ze was oorspronkelijk terecht gekomen in een coupee met uitsluitend oude menschen en ging ten einde raad maar op zoek naar wat jeugdiger medereizigers. We waren nu al met ons drieën van het clubje van 5 dat gedurende de rest van de reis samen is geweest.

De eerste etappe tot Parijs had een vlot verloop. De lucht was eenigzins betrokken, wat juist goed van pas kwam voor een lange treinreis. Over de route valt weinig te vertellen, golvend landschap met weinig dorpen. In tegenstelling met Holland en België blijkt wel dat Frankrijk uiterst dun bevolkt is.

In St. Quentin zagen we nog een of andere processie voorbij trekken (het was le Pinksterdag) maar verder heerschte overal een Zondagsche rust. Om ongeveer 17 uur kwamen we in Parijs Gare du Nord aan, vanwaar we in 2 groote autobussen reden we naar Hotel Garnier in de Rue de l’Isly, vlakbij Gare St. Lazare.

Daarna volgde de kamerverdeeling, Het was me een drukte van belang, maar eindelijk had iedereen dan toch zijn plaatsje gekregen. Ik had kamer no. 514, een behoorlijke kamer, maar echt “Sous les toits de Paris”, heelemaal op de bovenste verdieping. De lift kon de menschenmenigte haast niet verwerken, zoodat ik mijn koffer maar eerst heb laten staan en te voet naar boven ben gegaan om me op to frisschen voor het diner. Mijn buurman in die hooge regionen was de Haan, een losloopend jongmesch uit Amsterdam. We hebben eerst geduldig gewacht of misschien een of andere gedienstige geest van het hotelpersoneel de koffers boven zou brengen, maar mis hoor, je moest alles zelf doen. Toen we beneden kwamen, stonden ze inderdaad nog naast elkaar in de vestibule. De Haan ging de zijne boven brengen, waarop ik hem vroeg, als hij toch naar boven ging, of bij dan meteen de mijne mee wilde nemen, wathij waarachtig nog gedaan heeft ook.

Aan tafel maakte ik kennis met de jongste van de 2 zusters Koster. De oudste was wagenziek geweest en lag in bed om weer te bekomen. Gedurende de rest van de reis is ze gelukkig steeds fit geweest. Het menu begon, zeker ter eere van de Hollanders, met erwtensoep. Vervolgens kregen we boontjes met veel draad, (op het menu stond trouwens ook string-bean), maar overigens was het eten wel goed. Alvorens van tafel op te staan, kregen we de mededeeling, dat het de volgende morgen vroeg dag zou zijn en dat we om kwart over 5 gewekt zouden worden.

Maar als je in Parijs bent, blijf je daarvoor niet thuis en zoo ben ik direct na het eten op stap gegaan met mej. v.d.Harst en mevr. v.d.Oever. Het was al te laat om naar een of andere voorstelling te gaan, dus besloten we om maar hier en daar in de stad rond te kijken. Parijs liet zich deze keer niet op zijn voordeeligst zien. Nu is het met de Pinksterdagen nooit zóó druk als op werkdagen (het groote verschil heb ik indertijd kunnen constateeren toen ik er was voor de Kol. Tentoonstelling), maar toch viel Parijs me tegen en met mij ook anderen die de stad reeds eerder bezocht hadden.

Parijs leeft onder een zekere druk. Het vroolijke, levendige gedoe mist men thans. Nog is het wel druk op straat, maar er heerscht een zekere sloombeid, er zit een domper op de stad, wat geen wonder is met al die stakingen en relletjes die zich dagelijks voordoen. Op verzoek van mej. v.d.H. zouden we eerst een bezoek gaan brengen aan de Turksche moskee. Maar waar lag dat ding. Verscheidene menschen de weg gevraagd, maar zonder resultaat. Tenslotte kwamen we althans te weten in welke straat het was, maar toen was de vraag hoe er te komen. IJverig werd de kaart voor de ingang van de Metro bestudeerd en ten slotte werd uitgekiend welke richting we op moesten. Intusschen was ons gezelschap uitgebreid met nog een dame en heer van het gezelschap die zich bij ons aansloten.

Op het perron van de Metro voor de zekerheid nog eens de weg gevraagd aan Henri Rozières, soldaat van het 146 R.I.F.-3 C.E. Camp du Ban St. Jean, Boulay Moselle, France. Hij was met verlof in Parijs en wist niets beter te doen dan ons als gids te dienen. Hij had toch tot elf uur de tijd en daar het nogal ingewikkeld was om de plaats van bestemming te bereiken, was hij zoo vriendelijk ons er heen te brengen. Het was een aardige jonge milicien, onze vriend Henri. Zonder zijn hulp waren we er beslist niet gekomen. Na verscheidene keeren overstappen, waren we dan ongeveer op de plaats van bestemming. Nu nog een eindje loopen door verschillende donkere straten en daar lag dan eindelijk de moskee voor ons. Op dit late uur was hij natuurlijk gesloten. We hebben nog geprobeerd binnen te komen, maar dat ging niet meer.

Wel konden we terecht in het restaurant, waar we toen maar zijn neergestreken. Op de toer “Paris la nuit” staat deze gelegenheid ook op het programma. We namen plaats op lage bankjes aan kleine tafeltjes. Het vertrek was met Oostersche pracht en praal ingericht; de bedienden in Turksche kleeding gestoken. In een hoekje jammerde een Turksch muziekje. Aangezien ik op reis het principe huldig ’s lands wijs ’s lands eer, heb ik een kopje Turksche koffie besteld. Veel bijzondere was het niet, een klein kopje zwarte koffie, waarvan de helft nog drap was.

We hebben een tijdje genoegelijk bijeen gezeten, maar toen er op een gegeven oogenblik een bus vol bezoekers kwam binnenvallen, zijn we weer opgestapt. Met de Metro weer terug gereden naar het centrum der stad en vandaar langs de breede boulevards met groote winkelramen naar de Opera gewandeld.

De stad leek uitgestorven. Aan “de” Boulevards was het gelukkig wat drukker. Nadat hij ons nauwkeurig had uitgeduid hoe we weer in het hotel terug moesten komen, nam onze gids afscheid van ons. Alvorens naar huis te gaan, zijn we nog in “Le Gramont”, één der vele restaurants aan de Bd. des Italiens gaan zitten, alwaar ik een Dubonnet heb gedronken. Over Dubonnet gesproken. De reclames in de tunnels van de Metro zijn veranderd. Vroeger las je overal Dubonnet, Dubonnet, enz., nu Dubo, Dubon, Dubonnet, Dubo, Dubon, Dubonnet, enz.

Intusschen was het weer 12 uur geworden en dus de hoogste tijd om huiswaarts te keeren. Na een korte wandeling, echt “cinq minutes”, waren we weer in het hotel terug en om nog zooveel mogelijk van de toch al korte nachtrust te genieten, lag ik in de kortst mogelijke tijd in bed. De eerste vacantiedag was weer voorbij, de tweede begon om kwart over vijf, toen de telefoon begon te ratelen om ons te wekken.

Aan een lange tafel vonden we elkaar voor het ontbijt terug op dit vroege uur. De tafel was weliswaar reeds gedekt, doch het duurde nog geruime tijd alvorens we wat te eten kregen en nog langer voordat er wat te drinken viel. Vooral de thee liefhebbers moesten geduld uitoefenen. Toen er hier en daar over gemopperd werd, vertelde de leider ons dat we eigenlijk blij moesten zijn dat we nog wat kregen, daar het hotelpersoneel weer eens op het punt had gestaan om te staken en dat het maar weinig gescheeld had of wij waren er de dupe van geworden.

In 2 groote bussen werden we naar Gare de Lyon gereden, waar om 7.30 de trein naar Turijn zou vertrekken. De lucht was bewolkt en gedurende de rit naar het station begon het zelfs flink te regenen. Geheel verlaten strekten de glimmende boulevards en pleinen zich voor ons uit op dit vroege en natte uur. In een gereserveerde 3e kl. wagon, gelukkig met leeren kussens, werd de 2e etappe van de reis aanvaard.

Ik zat met mijn 4 meisjes ruim in een aparte coupee. De route via Dyon, Aix les Bains naar Modene is heel mooi. De regenwolken waren weer verdwenen en beschenen door een vroolijk zonnetje trok het landschap aan ons voorbij. Het was een mooie vruchtbare streek, echter met hier en daar zeer armoedig uitziende dorpjes met typische, van stukken steen opgetrokken huizen en muurtjes om de verven. De grijze, grauwe woningen staken wel erg af bij de fleurige natuur, waar de wijnranken welig tierden.

Naarmate we verder Oostwaarts kwamen, werd de streek heuvelachtiger, de eerste tunnels werden gepasseerd, waaronder een heel lange. Menig heuveltop werd bekroond door een oud kasteel. Na Dyon gingen we lunchen in de restauratiewagen. Het eten was uitstekend.

Inmiddels hadden we het bergland, de Fransche Jura, bereikt en werd het landschap steeds interessanter. Bij de halte Tenay werd even gestopt. Het is een klein dorpje, waarvan de huizen als het ware geplakt zijn tegen de hemelhooge steile bergwanden. Heel in de diepte stroomt een bruisende rivier. Vervolgens reed de trein langs de vallei van de Arc, dwars door het berglandschap heen, waardoor we telkens van de mooiste uitzichten konden genieten. Via het meer van Anécy waar we heelemaal langs zijn gereden, kwamen we in Aix les Bains, een badplaatsje dat vroolijk met vlaggen was versierd ter eere van een groot sportfeest. Vanuit de trein zag ik ze tenminste overal bezig met “pelotte”, een soort balspel dat veel in Frankrijk wordt beoefend.

Dan gaat het weer verder, steeds hooger worden de bergen en daar zie ik opeens de eerste sneeuwtoppen. We zitten nu in de Alpen en overal schitteren de met eeuwige sneeuw bedekte berghellingen in het zonlicht. Dan verdwijnt de trein in een lange tunnel, 20 minuten duurt het voordat we weer het daglicht zien. Dat was de Mount Cenis. Dan komt Modane het Fransche grensstation.

We moeten met onze koffers de trein uit, wat volkomen overbodig bleek, want geen enkele tasch werd geopend en daar al het Ital. geld op één verzamellijst was opgeteekend, behoefden we dat dus ook niet aan te geven. Enfin, even wat lichaamsbeweging gehad vóór het diner. Modane ligt in een dal en hoog boven, op de bergen, liggen groote vestingwerken, waarvan de tricolore wappert. We verdwijnen weer in een tunnel en komen uit in Bardonnecchia, het Italiaansche grensstation, ook al beschermd door machtige forten, in de rotsen gebouwd.

We zien hier de eerste Ital. uniformen. Keurig zien de militairen eruit. Wat een verschil met de slondige Fransche soldaten in hun vaal groene wollen pakjes. Het is weer beginnen te regenen en de bergen hebben hub toppen in de wolken gehuld. We krijgen een electrische locomotief en in snel tempo begint nu de afdaling naar de Povlakte. Terwijl ik me te goed doe aan het smakelijke diner, geniet ik bovendien van het mooie uitzicht, voor zoover de vele tunnels het mogelijk maken. Langzamerhand begon het echter donker te worden en spoedig daarna kwamen de lichten van Turijn in zicht, waar we om ongeveer 9 uur aankwamen. Het was weer droog toen we van het station naar de hotels aan de overkant van het plein wandelden, waar de groep werd ondergebracht.

Ik werd ingedeeld in Grand Hotel Suisse Terminus, waar ik een mooie, ruime kamer kreeg, nu op de tweede verdieping (no. 24). Na me gauw wat opgefrischt te hebben, eerst van de leider 100 lires afgetroggeld als voorschot van het bedrag dat ik besteld had, en toen de stad in. Ons was n.l. aangeraden om niet zelf lires mee te nemen. De leider zou één check nemen, mede voor de te maken onkosten in Italië, en had in onze passen voor iedere persoon 900 lires laten inschrijven. Het geld kon hij echter eerst de volgende dag van de bank halen. Wel had hij wat lires in voorraad, maar daar moest hij zuinig mee zijn.

Ik heb me dan ook gehaast om er wat van los te krijgen en toen ik dan eenmaal de buit binnen had, ben ik met mej. v.d. H. en mevr. v.d.0. de stad ingewandeld. Het motregende weer, zoodat het niet aanlokkelijk was om ver weg te gaan. Niettegenstaande de minder gunstige weersomstandigheden, maakte Turijn toch een goede indruk. Met zijn 500.000 inwoners in het den ook een der belangrijkste steden van het land. Het is een mooie stad met groote boulevards en keurig aangelegde parken.

Het verhaal dat Italië zo smeerig is, behoort wear tot het verleden. Overal waar ik geweest ben, zagen de straten er even schoon uit, de hotels waren zindelijk evenals de treinen, trams, taxi’s enz.

In Turijn is de weg makkelijk terug te vinden, das alle straten rechthoekig op elkaar staan zooals in Amerika. Tegenover het reusachtige, door flood-light beschenen stationsgebouw, aan en breede boulevard en om een groot park met verlichte fonteinen, liggen uitgestrekte winkelgalerijen, terwijl aan de straatzijde talrijke restaurants hun terrassen hebben, vele met muziek. Het viel me op zooveel parapluis er gedragen worden in Italië en het meest door mannen, zelfs de koetsier van de rijtuigjes die je overal nog ziet, (zelfs in Rome nog heel veel) zit heel genoeglijk onder zijn parapluie op de bok.

Een ongewoon verschijnsel voor ons Hollanders is ook dat je heel veel mannen stevig gearmd over straat ziet kuieren. De vrouwen schijnen voor elkaar niet zoo’n aantrekkingskracht te hebben, terwijl àls je een man en een vrouw gearmd ziet loopen, ze elkaar heel losjes vasthouden. (wat een verschil met Holland, waar ze elkaar dikwijls naar de andere kant van de straat probeeren te duwen.)

Verder is het me opgevallen dat er in Italië weinig menschen een bril dragen, maar daartegenover staat, dat er ontzettend veel scheel kijken. (komt zeker van het gluren als er wat aardigs voorbij komt; zoo keek iedere Italiaan zijn oogen uit als mevr. v.d.O. langs kwam. Van ons gezelschap was zij het die de meeste aandacht trok door haar aardige verschijning, terwijl bij de heeren een zekere Lafeber de speciale aandacht genoot van iedere voorbijganger door zijn geweldige omvang. Het is een jong mensch van 26 jaar en hij weegt eventjes ruim 250 pend.

Door de regen hebben we onze speurtocht door de stad moeten beperken tot de overdekte winkelgalerijen, om tenslotte neer te strijken op het terras van een der restaurants aan de boulevard. Er speelde een groot orkest en niet zoodra begon de muziek, of de voorbijgangers bleven niettegenstaande de regen staan luisteren, om na afloop van ieder nummer de zanger en andere artisten met een luid applaus te beloonen.

Daar ik voor het eerst in een Ital. café zat en nog niet wist wat er alzoo te krijgen was, bestelde ik voor deze eerste, maar tevens voor de laatste keer koffie. Koffie was een van de weinige dingen die ik er niet lekker vond. Na een tijdje gezeten te hebben zijn de meisjes opgestapt om naar bed te gaan en daar het weer droog was, ben ik nog een eindje gaan wandelen, de boulevard af tot aan een plein, waarop een enorm standbeeld stond van Victor Emanuel II, dat met flood light was beschenen.

Daarna weer terug naar het hotel en na de Ital. sprekende nachtportier aan zijn verstand gebracht te hebben mij op tijd te laten wekken, ben ik ook maar naar bed gegaan. Het was intusschen weer over twaalven geworden, zoodat het de hoogste tijd werd m’n kooi op te zoeken.

In de trein, tusschen Parijs en Turijn, hebben we kennis gemaakt met een jonge Italiaan, genaamd Francisco Vinci, en niet zoomaar een Italiaan, maar blijkbaar eentje met blauw bloed. Op zijn kaartje prijkte tenminste een kroontje en vóór zijn naam stond “Nobile”. Een studenten rugbyteam uit Rome had n.l. een wedstrijd in Parijs gespeeld en was nu weer op weg naar huis toe. Op een van de stations kreeg Vinci ons troepje in de gaten en al gauw zat hij bij ons. En toen het eerste schaap over de dam was, volgden er meer, zoodat we op het laatst in etappes het heele team bij ons op bezoek hebben gehad.

Hun 2e klas wagon lieten ze in de steek om op koffers gezeten en gehangen in onze 3e klas coupee opgepropt te zitten. Zoo goed en zoo kwaad als het ging converseerden we met elkaar in het Fransch. Het werd een vroolijke boel en daar Italianen altijd veel kabaal moeten maken, ging het er van tijd tot tijd vrij luidruchtig toe. In Turijn moesten ze overstappen, daar ze direct doorgingen naar Rome. Francisco, de meest geschikte van het stel, gaf ons zijn adres en telefoonnummer op, met het verzoek hem op te bellen, dan zou hij ons de stad laten zien. Ik heb het inderdaad gedaan en hebben we nog veel plezier beleefd van onze Ital. vrienden.

Na een uitstekende nachtrust de volgende morgen weer vroeg opgestaan en na ontbeten te hebben met onze koffers het plein overgestoken naar het station, waar de trein naar Rome reeds gereed stond, met een speciaal voor ons gereserveerde 2e klas wagon. Wij waren er weer in geslaagdeen coupee voor ons alleen te veroveren. Daarna ging ik de leider helpen om op de deuren plakaten van de N.R.V. te plakken, waarop ik eerst nog moest schrijven “Riservato fino Roma”. Daar mijn kennis van het Italiaansch nog heel in het beginstadium verkeert en mogelijk ook door invloed van de lekkere wijnen, schreef ik eerst “vino” i.p.v.”fino”.

Om 7.25 vertrokken we. Het was lekker weer, de zon scheen, de natuur was prachtig en zou straks langs de Rivièra nog mooier worden, een heele vacantie voor de boeg met nog een hoop schoons te zien, allemaal factoren dus om een genoeglijke reis te waarborgen. De stemming was dan ook uitstekend en al genietende van het mooi’s vloog de tijd om.

www.rarehistoricalphotos.com

Even buiten Turijn kwamen we langs de bekende Fiatfabrieken met de autoproefbaan op het dak. Door een golvend heuvelland ging het naar Genua toe. Het is hier een welvarende streek, de velden zijn goed bebouwd en uitstekend onderhouden. Van tijd tot tijd een tunnel, schilderachtige dorpjes in de bergen met mooie panorama’s en overal wijnranken.

Hier is immers de bakermat van de Vermouth Torino en de Asti Spumante. Dan opeens een groote stad, schoorsteenen en masten steken boven de daken uit, havens komen in zicht zou dit Genua al zijn? en ja, het is Genova, La Superba.

We stoppen even aan de 2 stations. Toevallig zie ik nog net tusschen twee huizen door een gedeelte van de haven, waar Italie’s grootste schip gemeerd ligt, n.l. de Rex, vóór de Normandie en Queen Mary houder van de blauwe wimpel.

We gaan nu verder langs de kust, de Rivièra di Levante met z’n talrijke badplaatsen, welke schilderachtig gelegen zijn langs de rotsachtige kust aan het diepblauwe water van de Ligurische Zee. Dit is Italië, direct kenbaar aan zijn speciale bouwstijl. Daar zijn de oude Campanila’s, de klokkentorens en daar de lange, slanke cypressen en de regenschermachtige pijnboomen die elk Italiaansch landschap sieren.

De trein slingert zich langs de vele bochten vlak langs het water, telkens verdwijnen we in een der ruim 60 tunnels. Aan de linkerkant verheffen zich de ketens der Apennijnen, loodrecht rijzen de rotsen vaak uit zee op, zoodat de huizen er als het ware tegenaan geplakt zijn. Met het beetje ruimte moet gewoekerd worden, daarom zijn de huizen vele verdiepingen hoog. De olijfboomen hangen op speciaal aangelegde terrassen aan de rotsen. Het is onbegrijpelijk dat die boomen groeien en überhaupt nog blijven staan.

Zoo komen we achtereenvolgens langs Nervi, Portofino, Rapallo, Chiavari en Spezia, waar we de kust verlaten. De bergen liggen nu verder af, maar toch blijft het landschap heuvelachtig. Hier en daar staat een kasteel eenzaam op een heuveltop. Dan zijn we in Carrara met de marmergroeven. Groote hoeveelheden ruw marmer liggen op het station-emplacement gereed voor verzending.

De streek is hier dun bevolkt. Hier en daar een armoedig huisje, echter met een marmeren drempel en vensterbanken. De daken zijn vaak met riet bedekt, verzwaard met eenige steenen. Ook pannen daken zag ik op die manier voor afwaaien behoed. Nog even bereiken we bij Viareggio de kust en dan gaat het weer landwaarts in naar Pisa. Hier begint weer de wijn te groeien.

Als een feestversiering slingeren de ranken zich van de eene boom naar de andere. Tot in de armoedigste huisjes zie je wijnvaten, kleine langwerpige tonnetjes waar de Chianti in bewaard wordt. Op de stations gaat het er meer grootscher toe. Daar zie je heele treinen bestaande uit speciale wijnwagens.

Intusschen was het weer lunchtijd geworden en net toen ik al mijn aandacht moest concentreeren op mijn bord spaghetti, dat ik volgens de regelen der kunst, dus alleen met een vork zonder morsen probeerde leeg te eten, kwam Pisa in zicht, wat een algemeene beroering teweeg bracht in de restauratiewagen, daar iedereen de scheeve toren wilde zien. Zonder stoppen reden we het station voorbij, zoodat we voorloopig moesten volstaan met een vluchtige blik op dit beroemde bouwwerk.

Daarna kon ik weer rustig verder eten. Het eten is over het algemeenheel goed geweest, uitgebreide menu’s en smakelijk klaar gemaakt. Als voorgerecht kregen we altijd spaghetti met tomatensaus en geraspte kaas. De olijven konden me niet bekoren, wel de verschillende soorten kaas als dessert, behalve die groen uitgeslagen soort. Lekker frisch na zoo’n forsch diner vond ik de zure geitenkaas. En een fruit dat we kregen, heerlijk, daar hebben we flink van geprofiteerd. Heele manden vol met kersen, mispels en sinaasappels zoo groot als kinderhoofdjes en zoo sappig! Nog nooit heb ik ze zoo lekker gegeten als daar in Zuid Italië.

Heerlijk smaakten ook de fleschjes orangeade, echte zuivere sinaasappelsap. Heel wat van dit vocht is door mijn keelgat verdwenen. Na Firenze (Florence) met zijn prachtig groot modern station, gaat het vervolgens naar Rome.

In de trein zitten voortdurend in burger gekleede politiemannen, soms ook in uniform, die voor de veiligheid van de reiziger en zijn bagage moeten zorgen. Dan opeens merk ik dat ook de spoorlijn bewaakt wordt. Om de 100 m. staat een soldaat, terwijl ook op de bruggen en voor de tunnels schildwachten staan opgesteld. Later bleek dat deze bijzondere bewaking was voor de Koning van Italië die net die dag vanuit Rome was vertrokken voor een bezoek aan Boedapest. De treinpolitie is echter altijd aanwezig.

Het is prachtig zonnig weer en hoewel ik na al het lekkere eten slaperig begon te worden, kon ik er toch niet toe komen een dutje te doen, daar het zonde zou zijn om het schoone landschap ongezien voorbij te laten gaan. We zijn weer in het gebergte, eerst rijden we door golvende graanvelden, dan slingert de trein zich door het dal van een groote rivier, eerst de Arno, later de Tiber, die nu in de zomer zooals de meeste rivieren in Italië vrijwel droog staat. Het gaat over hooge bruggen, door tunnels, je zou je in de Preanger kunnen wanen, met die zon die hoog aan de hemel staat zoodat je haast geen schaduw hebt. Menschen zie je op deze middaguren vrijwel niet. Die houden hun siesta.

Een groot voordeel is, dat ze in Italië steeds met electrische locomotieven rijden. Dan kan je met dat warme weer gerust de ramen open houden zonder smerig te worden. In dit Umbrische bergland liggen verscheidene zeer oude steden, die nog dateeren uit de tijd toen Hannibal er zijn veldslagen voerde.

Waarschijnlijk waren de zeer bouwvallige woningcomplexen die ik hier en daar tegen de berghellingen opgedrongen zag liggen, half tegen, half in de rotsen, nog overblijfselen van die Etruskische nederzettingen. Uit de verte leken het wel oude verlaten holwoningen, maar dichterbij gekomen bleek dikwijls dat sommige van die holen nog bewoond werden. Het is hier historisch grondgebied.

Hier heeft zich de geheele Oude Geschiedenis afgespeeld. Namen van oude Romeinsche veldheeren en keizers doemen op, maar Italië gaat met zijn tijd mee en naast de overblijfselen van de oude cultuur legt men vliegvelden aan. Naarmate we Rome naderen passeeren we er steeds meer en talrijke machines zien we opstijgen, dalen en boven ons rondcirkelen.

Het aantal ruïnes wordt grooter, we naderen blijkbaar Rome, terecht de Eeuwige Stad genoemd. Om ongeveer 6 uur ’s middags komen we in Rome aan, na een voorspoedige reis door een mooi gedeelte van het land. Twee groote autobussen staan gereed om ons naar Hotel La Capitale te rijden op de Piazza Santa Maria Maggiore, niet ver van het station af.

Ik kreeg een een-persoonskamer op de 5e verdieping, een nette ruime kamer van alle gemakken voorzien, heel hoog weliswaar, maar daar tegenover stond dat ik vanuit mijn raam een uitgestrekt panorama had over de stad, want niet alleen zat ik hoog in het hotel, maar het hotel zelf lag ook hoog n.l. op een van de 7 heuvels waarop de stad gebouwd is. Heel in de diepte krioelde het drukke stadsverkeer over de breede winkelstraten en over het plein.

Niettegenstaande er in Rome absoluut niet getoeterd mag worden, was het toch een lawaai van belang dat er van beneden opsteeg. Nu maken de trams wel veel kabaal, maar de menschen doen al even hard mee. Wat een luidruchtig volk zijn die Italianen toch. Ik heb het geen enkele ochtend verder dan een uur of 5 kunnen brengen. Dan werd mijn nachtrust weer ruw verstoord door het stadsrumoer.

We hadden de tijd om ons rustig te installeeren en op te knappen alvorens voor het diner te moeten verschijnen, daar we eerst om 8 uur aan tafel werden verwacht. Toen ik in de eetzaal verscheen zat het grootste gedeelte van het gezelschap reedsmaan de lange tafels geschaard. De meisjes hadden echter voor mij het mooiste plekje opengehouden n.l. de eenige beschikbare plaats aan de korte zijde, zoodat ik daar lekker ruim zat en bovendien geflankeerd werd door 2 maal 2 jonge dames.

Na het eten ben ik bij de portier gaan informeeren hoe we de avond konden doorbrengen. Voor een wereldstad als Rome (het is de jongste millioenenstad) zijn er maar weinig amusement gelegenheden. De keuze bleek zich te beperken tusschen bioscopen al of niet met attracties en enkele dancings en bars. In de zomermaanden schijnen er geen opera’s of tooneelvoorstellingen noch revues e.d. gegeven te worden.

Besloten werd om naar Villa Umberto te gaan, een zeer uitgestrekt park op een hoogte, de Monte Pincio gelegen, vanwaar men een schitterend uitzicht heeft op de geheele stad, en daar te gaan zitten in Casina delle Rose. Op de Piazza St. Maria Maggiore, een knooppunt van tram en buslijnen zijn we op tram C.S. gestapt en toen maar zien waar het lot ons brengen zou. We kenden zelfs niet eenigszins de weg en spraken geen woord Italiaansch, terwijl je van een doorsnee Italiaan niet moet verwachten dat hij iets anders zal spreken dan zijn moedertaal. Noch conducteurs, noch de mooi uitgedoste Carabiniri met hun Napoleonsteken, die altijd 2 aan 2 loopen, verstaan maar iets van een vreemde taal, maar desalniettemin is het me toch steeds gelukt om zonder omwegen de plaats van bestemming te bereiken.

Wat me opviel was het groote aantal militairen en de groote verscheidenheid van uniformen. Daar waren b.v. de Royal Guards, allemaal groote kerels met operette uniformen aan met veel rood en goud en gouden Romeinsche helmen op. In lengte werden ze royaal geklopt door de gemiddeld 2 meter lange Askari’s, de zwarte soldaten met hun spillebeentjes en hooge rooden fezzen op. Heel wat van die kerels zag ik er rondloopen.

Dan de Bersalghiri met de eigenaardige, heelemaal niet flatteerende hoeden met zwarte pluimen die als een hanenstaart aan een kant overhellen.

Zoo keurig netjes als politiemannen en militairen voor den dag komen, zoo allertreurigst zien de soldaten uit Abessinië eruit in hun verfomfaaide bruine tropenpakjes, waaraan knoopen ontbreken, epauletten aan een draadje erbij hangen met gedeukte helmen en kapotte schoenen, kortom een toonbeeld zijn van rasechte landloopers met hun bovendien weinig verzorgd uiterlijk. Het zal ook wel niet de elite van Ital. jeugd geweest zijn die ze naar Afrika hebben gestuurd.

De jeugd wordt hier anders wel al heel vroeg het soldatenvak ingeprent. Het begint met de Balilla, kereltjes van 6 tot 14 jaar in vlotte uniformen met een zwart mutsjebschuin op het hoofd, aardig om te zien, maar toch weer treurig als je zulke jochies met echte geweren, al is hetbeen verkleind model, ziet manouevreeren.

De grootere jongens krijgen al een soldatenuniform aan en hebben echte geweren, zingen krijgsliederen waarin woorden als “sterven voor het Vaderland” of “voor de Duce, bajonetten en kanonnen en en strijden tot den dood” bij de vleet voorkomen.

Vinci zei: “De Duce heeft veel voor het land gedaan, iedereen heeft werk en er wordt hard gewerkt in Italië, maar Mussolini laat ons maar oorlog voeren en dat is niet goed Er worden steeds maar troepen naar Spanje gestuurd (heb een trein vol van die kerels weg zien rijden), die er flink op hun kop krijgen, voegde ik eraan toe, wat hij lachend moest toegeven.

De menschen zijn er in hun op- en aanmerkingen over hun leider veel en veel vrijer dan in Duitschland, waar alles stikum moet gebeuren, waar ze eerst voorzichtig om zich heen moeten kijken voordat ze kwaad gaan spreken over het regiem. Daar was b.v. de gids in Pompeï, een echte grappenmaker. Waarom ben je geen tooneelspeler geworden, vroeg iemand hem, je hebt er beslist aanleg voor. “Ach, zei hij, iedere Italiaan is van nature een tooneelspeler, maar de grootste is Mussolini. Moet je hem maar eens zien als hij op zijn balcon staat op de Piazza Venezia in Rome en er een redevoering houdt,” waarop hij een kostelijke imitatie ten beste gaf.

Het is een aardig en hulpvaardig volk die Italianen en al konden we elkaar ook niet verstaan, steeds deden ze alle mogelijke moeite om je toch maar ter wille te zijn. Ik mag ze wel, al probeeren ze je met alles wat ze te koop aanbieden, af te zetten. Maar als je dat maar eenmaal weet, steeds en over-al afdingen, tot zelfs in groote winkels met geprijsde waren. Overal voor de bezienswaardigheden in de stad staan mannen met briefkaarten en souveniers en niet zoodra hebben ze in de gaten dat je Hollander bent, of ze roepen: “Oranje boven”. Een enkele kan zoo’n Hollandsche klank moeilijk uitspreken of doet het misschien wel bewust en zegt dan: “Oranje boeven”.

Na deze afdwaling zal ik weer terugkeeren naar de tramwagen C.S. die ons nog maar steeds door Rome rondrijdt voor het luttele bedrag van L.0.60 is f.0.05. Het zijn zeer groote afstanden die je in deze stad moet afleggen, vooral als je van het eene eind naar het andere moet gaan, zooals met ons het geval was. Daar we zoo’n eind naar het Zuiden waren afgezakt, was er van een lange zomerdag geen sprake meer en begon het om 7 uur al donker te worden. Zoo om 9 à 10 uur was het dan ook volkomen avond en dan is het niet zoo makkelijk om je te orienteeren, vooral niet als al die oudheden waar je langs komt op het eerste gezicht zooveel op elkaar lijken. Op ieder plein, in vrijwel iedere straat duikt een of ander monument of ruine op, zoodat Rome beslist het grootste openluchtmuseum op de wereld genoemd mag worden. Maar tenslotte kwam de conducteur ons toch zeggen dat we moesten uitstappen.

We stonden op een breede boulevard vóór het park, de voormalige Villa Borghese, even buiten de muren van de oude stad die nog voor een groot gedeelte in tact zijn. Al gauw hadden we Casina delle Rose gevonden. Het was er vrij stil, daar de menschen tegen die tijd d.i. 10 uur, pas aan het eten zijn. Dat merkte ik toen ik Vinci opbelde om hem te vertellen dat we in Rome gearriveerd waren. Eerst kreeg ik het dienstmeisje aan de telefoon, dat ik maar niet aan het verstand kon brengen dat ik mijnheer wilde spreken. Gelukkig moest er nog iemand telefoneeren, een heer diezoo welwillend was om voor mij de boodschap over te brengen, zoodat ik tenslotte toch Francesco te pakken kreeg.

Die mijnheer vertelde dat de Vinci’s deftige menschen zijn en dat de vader zooiets als diplomaat is. De familie Vinci zat nog aan tafel, maar Francesco beloofde om zoo gauw mogelijk naar ons toe te komen zoodra hij klaar was. In afwachting zijn we in de tuin gaan zitten, waar de meisjes ieder een ijsje bestelden, een Coppa Rose, en ik een Vermouth Seltz. Na tevergeefsch een half uur gewacht te hebben, zijn we opgestapt om in de buurt wat rond te wandelen o.a. door de breede Boulevard Vittor Veneto, een van de belangrijkste verkeerswegen.

Het is er in de avonduren lang niet zoo druk op straat als overdag, terwijl dan nogde omvang van het verkeer het niet haalt bij Parijs of Londen. Op straat viel dus niet veel te zien en daarom besloten we naar Pincio te gaan, een openluchtdancing in Villa Umberto, waar we nu wat meer gezelligheid konden verwachten.

Via Casina delle Rose moesten we een heel eind het uitgestrekte park doorgaan, langs mooi aangelegde lanen vol met bloemen en monumenten. Zoo zag je er lanen vol met borstbeelden van Garibaldi en zijn officieren, op eenige meters van elkaar geplaatst. In het voorbijgaan vertelde de kelner die ons zoojuist bediend had, dat er 2 heeren in twee auto’s waren geweest die naar ons geinformeerd hadden. Zoo hebben we die avond een toertje moeten missen. De volgende morgen kwam Vinci ons in het hotel opzoeken, maar natuurlijk waren wij de heele dag op stap. ’s Avonds heeft hij het nog eens geprobeerd, maar ook toen waren wij weer gevlogen. De aanhouder wint echter en tenslotte heeft hij ons toch nog te pakken gekregen.

Na een paar maal de weg gevraagd te hebben, kwamen we in Pincio aan, dat de bekende gelegenheid in Rome schijnt te zijn. Om een vijvertje met verlichte rotspartijen lag de dansvloer, waarom heen, onder de boomen en onder knusse afdakjes de zitjes waren geplaatst. Er speelde een goede band en wanneer de zanger of ladij-crooner een refrein zong, kwam de stem uit de volle maan die hoog in de takken der boomen was opgehangen.

Het was er inderdaad gezellig druk en al gauw hebben we ons aan een dansje gewaagd. Ik kon natuurlijk maar met één tegelijk dansen, maar daar de Italianen Hollandsche meisjes blijkbaar zeer aantrekkelijk schijnen te vinden, werden ze geregeld gevraagd. Omgekeerd ben ik heelemaal niet zoo verrukt over de Italiaansche meisjes. De aardige types die ik er zag bleken buitenlandsche te zijn. Na de attractie afgewacht te hebben, zijn we naar huis teruggekeerd, eerst weer door het park gewandeld en vervolgens per tram naar het hotel terug.

Gelukkig konden we nu eindelijk eens wat langer in bed blijven de volgende morgen, daar de rondrit door de stad eerst om 9 uur zou beginnen. Maar zooals ik al schreef, heel vroeg in de ochtend was het straatrumoer reeds zoodanig, dat van een rustige slaap weinig meer kwam.

Na het ontbijt begon de groote rondrit door Rome. We stapten in de 2 gereedstaande bussen en reden naar……de overkant van het plein, maar de Santa Maria Maggiore, de oudste Mariakerk en een der 5 Patriarchale kerken van Rome gelegen op de hoogte Esquilin, één der 7 heuvels waarop destad gebouwd is. Het uiterlijk liet zooals bij de meeste Ital. bouwwerken het geval is, niet vermoeden hoe schitterend het inwendige zou zijn. Deze zeer oude kerk werd herhaaldelijk omgebouwd, terwijl vele Pausen er het hunne toe hebben bijgedragen het geheel te verfraaien.

Uit de aard der zaak heb ik vele kerken in Rome gezien, maar gelukkig was de volgorde zoodanig gekozen, dat het steeds cresendo ging met tot slot als hoogtepunt de San Pietro. San Giovanni in Laterano was het vroegere verblijf van de Paus. Door het ongezonde klimaal werd deze plaats echter verlaten en werd het gebouw tot kerk gewijd. Men vindt hier het grafvan de apostel Paulus en de Scala Sante, de Heilige Trap. Bloedend uit de hem toegebrachte wonden heeft Christus deze treden beklommen, gaande naar het paleis van Pilatus.

(Photo by By Dguendel)

De nog zichtbare bloedsporen worden zorgvuldig afgedekt met glazen platen. Trede voor trede, steeds biddende, kruipen de geloovigen op hun knieen deze trap op, naar boven naar het altaar. … Hoog en massief verrijzen in een lommerrijke omgeving met prachtige lanen de roode ruines van de Thermen van Caracalla, de grootste badgelegenheid uit de Oude Romeinsche tijd, eens het luxe centrum van het oude Rome. Hier begint de Via Appia, de oude keizersweg, welke reeds in het jaar 312 v.Chr. werd aangelegd. Het is maar een smal straatje aan weerskanten omringd door hooge muren.

Door de poort van San Sebastiaan bereikt men het oude kerkje Quo Vadis, waar de Heiland de apostel Petrus ontmoette die uit Rome gevlucht was voor zijn achtervolgers. Op deze plek stelde Petrus de bekende vraag: “Quo Vadis Domine”, “Waarheen gaat Gij Heer”, waaraan het kerkje zijn naam heeft te danken. In een steen staat een voetafdruk van Jezus Christus. In de tijden van de Christenvervolgingen, zochten de geloovigen hun heil in de Catacomben. Als een waar labyrinth strekken de onderaardsche gangen zich uit over een lengte van ruim 900 k.m. dikwijls verscheidene verdiepingen diep. Hier was de geheime verzamenplaats en werden de dooden begraven, waarvoor in de muren nissen werden uitgehakt.

Van de 50 catacomben is die van San Sebastiaan wel de bekendste, omdat hier de lijken van Petrus en Paulus gelegen hebben. Het werd een soort bedevaartsplaats. Talrijke pelgrims uit alle deelen der wereld kwamen hier en kerfden inscripties in de muren ter eere van de beide apostelen. Zoodoende werd dit onderaardsche gewelf het oudste monument voor het Christendom.

Voorafgegaan door een Capucijner monnik daalden we, ieder voorzien van een eindje kaars, de kille gangen af en maakten in het flauwe schijnsel van flakkerende vlammetjes een ronde door deze onderaardsche gewelven…. San Paolo fuori le mura, reeds in 386 door Theodosius gebouwd, is thans niettegenstaande het vele malen door brand geteisterd werd, een van de mooiste bouwwerken. Een kerk is het eigenlijk niet. Het groote middenschip met de schitterende met mozaik belegde zoldering, welke gedragen wordt door 80 gekleurd marmeren zuilen, welke gebruikt wordt voor kerkelijke festiviteiten. Eenig mooi is de kruisgang uit de 13e eeuw om het met palmen begroeide binnenhof. Dit waren de voornaamste bezienswaardigheden die wij in de ochtenduren bezocht hebben.

Rijdend door deze stad met zijn vele historische bouwwerken valt vrijwel overal iets bijzonder te zien, zooals, om maar enkele te noemen, het Quirinaal, het vroegere zomerverblijf van de Paus, thans Koninklijk Paleis, de Fontana Trevi, met prachtige beeldengroepen, de pyramide van Cestius, de tempel van Vesta, enz., enz. Opmerkelijk is het grote aantal obelisken Op menig belangrijk plein staat zo’n steenen gevaarte.

In het hartje van de stad heeft men een heel gedeelte opgeruimd, de oude huizen afgebroken, en er een hele brede boulevard aangelegd, de Via dell’Impero. Aan beide kanten van deze keizerlijken weg komen de opgegraven keizerforums, het Forum Romanum, mooi uit. Tot afsluiting de Venustempel en het Colonneum, dat nu ook veel beter tot mijn recht komt. Al ven verre is net machtige bouwwerk te bewonderen. Langs de Via dell’ Impero en het verlengde, de Via dei Trionfi staan copien van Romeinsche keizerstatues opgesteld in donker brons. ’s Avonds, in het schijnsel van twee rijen fraaie smeedijzeren kandelaars, ziet de weg er uit als de feestelijke ontvangzaal van het Imperium dat Rome is. De andere kant van deze boulevard komt uit op de Piazza Venezia mot het enorme witmarmeren Nationaal gedenkteeken van Koning Victor Emanuel.

135 m. is dit monument breed en diep en 70 m. hoog. In het midden prijkt een 12 M. hoog goudbronzen ruiterstandbeeld van de Koning. Op de eerste omgang is het graf van de Onbekende Soldaat, waar 2 militairen dag en nacht de wacht houden. Aan de overkant van het plein, tegenover dit monument, ligt het Palazzo Venezia (15e eeuw) de woning van Mussolini, met het van de film bekende ijzeren balconnetje van waaraf hij de menigte pleegt toe te spreken. Il Duce heb ik jammer genoeg geen enkele keer gezien, hoewel ik er verscheidene keeren langs ben gekomen. Hoewel dit nog het goede jaargetijde is voor een bezoek aan Rome, begon het toch al aardig warm te worden, nu de zon hooger aan de hemel kwam te staan.

En als we zoo rondreden, had ik van tijd tot tijd echt het idee in Indië te zijn, vooral de minder gegoede buurten deden veel aan een Chineesche kamp denken. Daar had je winkeltjes en cafétjes met gekleurde kralengordijnen om de warmte tegen te houden. Daar zag je de ezelwagentjes rijden van de wijnverkoopers, op het karretje een groot vat en er voor, onder een kleurig scherm schuin op het wagentje geplaatst, zat de koetsier.

In Rome wordt nog veel gebruik gemaakt van rijtuigen, model kossong met dezelfde ellendige paardjes ervoor die slechts met moeite de vele heuvels op en af zeulen. Opvallend was het groote aantal zwaluwen, die overal in talrijke zwermen door de lucht zwierden. Bij het middageten heb ik ter eere van Marliesjes verjaardag een flesch wijn besteld. Het was intusschen weer 19 Mei geworden.

Na de lunch werd de autotocht voortgezet. Eerst naar het Capucijnerkerkhof. Geld schijnt toch een allesbeheerschende factor te zijn en; zelfs een klooster is er niet vrij van gebleven en de uitstalling van doodskoppen en stukken skelet is zuiver een kwestie van “business” geworden. Door een geopende deur zag ik monniken plechtig bezig met een godsdienstoefening en een eindje verder verkoopt een ander heel prozaïsch prentbriefkaarten en prulsouveniers.

Het “kerkhof” bestaat uit een 40 M. lange onderaardsche gang, verdeeld in 6 vertrekken en bevat het gebeente van ongeveer 4000 monniken die hier stierven tusschen 1528 en 1870. De wanden en zolderingen worden geheel bedekt door doodskoppen, halswervels en andere botten, die op werkelijk artistieke wijze gerangschikt zijn tot kunstige figuren. Op een kermis zou zooiets een pracht attractie zijn.

We rijden weer verder langs Piazza Barberini, Piazza Colonna met de zuil van Marcus Aurelius naar het Pantheon. In 27 v.Chr. werd met de bouw hiervan begonnen onder keizer Adrianus. In 115 werd het gebouw vernieuwd en met een 43 M. hooge koepel overdekt. Nog heden ten dage is men er niet achter gekomen hoe men indertijd met de gebrekkige hulpmiddelen en zonder gebruik te maken van gewapend beton zoo’n groote ruimte heeft kunnen overbruggen. In het midden van het kogelronde gewelf is een opening gelaten, waardoor het zonlicht van alle kanten kan binnendringen.

Sinds het jaar 600 is het een Christenkerk. Daarvoor prijkten in de nissen van het cirkelvormige gebouw beelden van verschillende goden. Thans vindt men er de graven van de groote koning Victor Emanuel II, van koning Umberto I en van Raphael. Het is een schoon bouwwerk en als je als heel klein menschje daar staat onder die machtige koepel in die wijdsche ruimte, krijg je toch wel respect voor de menschen die dat geschapen hebben.

Dat het vroeger echter allesbehalve brave kerels weren, blijkt wel uit het feit dat de visschen die er rond zwommen in de vijver onder de opening in de koepel, gevoerd werden met het vleesch van de afgeslachte Christenen. Eenige dagen vóór ons was er hoog bezoek geweest in het Pantheon, Op de graven van de beide koningen lagen enorme kransen met de Duitsche kleuren en Hakenkruizen.

Via Piazza Navonna naar Santa Maria dell’ Anima gereden, waar zich het graf bevindt van de Nederlandsche Paus Adrianus VI. Vervolgens langs Piazza Venezia met het enorme monument van Victor Emanuel naar het Kapitool, dat gelegen is op een heuvel vanwaaraf men een duidelijk overzicht heeft op het antieke gedeelte van Rome. Vlak onder de voet van de heuvel, achter het Kapitool strekt zich het uitgegraven Forum Romanum uit.

Het Kapitool in zijn huidige toestand is een schepping van Michel Angelo. Op een betrekkelijk kleine ruimte werden 3 paleizen gebouwd, het paleis der Conservatoren en het Museum, welke samen met het Senatorenpaleis thans de zetel vormen van het Romeinsche stadsbestuur. Dit plein, waar in het midden een groot bronzen ruiterbeeld van Marcus Aurelius staat, wordt beschouwd het mooiste te zijn van de wereld dank zij een geniale vinding van de bouwer, die het perspectief heeft weten te verwijden door een bijzondere plaatsing van de gebouwen, waardoor het plein ruimer lijkt dan het in werkelijkheid is.

We rijden verder langs het Theater van Marcellus, via Piazza Bocca della Verita met tempel en Santa Maria in Cosmedin de heuvels op naar Monte Gianicole, vanwaar men een pracht uitzicht heeft over geheel Rome en de bergen op de achtergrond. Op een open vlakte staat op de top van de heuvel een hoog ruiterbeeld van Garibaldi. Uitgestrekte parken met vele palmen zijn hier op deze hoogte aangelegd. Langs breede allees staan talrijke borstbeelden van medestrijders van de groote vrijheidsheld Garibaldi, benevens een Amazonebeeld van zijn dochter Anita.

Door het park dalen we de heuvel weer af en rijden langs de Tiber met zijn monumentale bruggen via het Paleis van Justitie en de Engelenburg, het grafdenkmaal van Keizer Hadrianus en zijn opvolger Caracalla, dat tevens eeuwen lang als vesting de Eeuwige Stad tegen talrijke aanvallen heeft beschermd, naar het nieuwe marmeren Forum Mussolini.

Dit grootste “sport” centrum van Italië beslaat een oppervlakte van ongeveer 850.000 M2. Aan dit stadion is een instituut verbonden waar jonge fascisten worden opgeleid in de lichamelijke opvoeding. Het instituut draagt tenminste de naam van “Accademia Fascista di Educazione Fisica”, maar daar ik er geen één jongen zonder geweer heb gezien, kan je dit gebouw gewoon als een kazerne beschouwen en de jongens die er een sportopleiding genieten als soldaten. Ze loopen trouwens allemaal in uniform.

Von antmoose – Flickr, CC BY 2.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=432712

Achter dit gebouwencomplex ligt in een park het “Stadion dei Marmi”, plaats biedende voor 20.000 personen. Zooals de naam het reeds aanduidt, is dit bouwwerk geheel van marmer en is versierd met meer dan levensgroote marmeren beelden, de verschillende sporten voorstellende. Toen wij er waren, werd er juist een demonstratie gehouden. Jongens en meisjes stonden op het veld opgesteld en zongen, begeleid door een militair orkest, diverse krijgsliederen. Toen ik dit alles hoorde en aanzag, moest ik direct denken aan de 1 Mei optocht in Moskou. Het is eigenlijk één pot nat.

Een eindje verder ligt het “Stadio dei Cipressi” met 100.000 plaatsen. Het ligt in een dal en wordt vrijwel geheel omringd door heuvels, begroeid met cypressen. Ook hier werd gedemonstreerd door de verschillende jeugdgroepen, van af de Balilla tot vrijwel echte soldaten toe. Er liepen kleuters
mee die nauwelijks het tempo van de andere konden bijhouden en zich bijna de beenen uit het lijf scheurden om in de pas te blijven. En zulke jochies dragen al een geweer. Het is meer dan treurig.


In een bloementuin staat de Monoliet van Mussolini, een reusachtige marmeren obelisk te midden van een marmeren vloer, waar in mozaik de geschiedenis der sporten is afgebeeld. Met de andere marmeren figuren om deze vloer, is het een schitterend geheel en is het, evenals de scheppingen van het antieke Rome, als d Keizerforums, bedoeld, de naam Mussolini en de roemrijke daden van de Duce voor de komende eeuwen te bewaren.

Door een nieuw gedeelte van Rome, uitsluitend met flatwoningen bebouwd, rijden we langs de rivier weer terug naar het centrum der stad. Dan beklimmen we weer een heuvel, de Monte Pincio, en rijden langs de schitterend aangelegde parken van de Villa Umberto waar we de vorige avond reeds gewandeld hadden, en genieten van het mooie panorama. Tenslotte kwam ook aan deze toer een eind. We rijden nu snel naar huis en laten ons het avondeten goed smaken.

We hebben nu kennis gemaakt met Rome. Talrijk zijn de indrukken die zoo direct nog niet te verwerken zijn. Tijd om alles rustig te laten bezinken gunnen we ons echter niet en na het eten gingen we dan ook weer direct op stap. Met bus 115, keurige nieuwe bussen met stalen meubelen, reden we naar het centrum van de stad, waar de winkelbuurten zijn en waar de menschen elkaar plegen te ontmoeten in een der vele restaurants in de Passages.

Na wat rondgewandeld te hebben zijn we neergestreken in een der talrijke cafés op de Piazza Colonna, waar de zitjes zoo maar op straat staan. Midden op dit plein verrijst de zuil van Marcus Aurelius, waarop in relief zijn zege op de Markomannen en Sarmaten is afgebeeld. Sinds 1589 wordt de zuil bekroond door een standbeeld van de apostel Paulus. Het was er leuk zitten met al die bedrijvigheid om je heen, de meisjes achter hun gelati en ik met mijn Vermouth.

Met de bus weer teruggereden naar Santa Maria Maggiore en nog voor elven stonden we weer voor ons hotel, eigenlijk veel te vroeg nog om al naar bed te gaan. Bovendien was het nog steeds 19 Mei en moest ik Marliesjes eerste verjaardag nog gaan vieren. Met mevr. v.d.0. ben ik toen verder op stap gegaan, daar de anderen toch liever hun nest opaochten. Omdat het er zoo gezellig was, besloten we om weer naar Pincio te gaan. Ik op zoek naar een taxi. Overdag stonden er op het plein altijd zooveel je wilde, maar op dit uur leek de boel uitgestorven.

Al zoekende ontmoetten we een 2-tal Carabiniri, aan wie ik vroeg waar of ik zoo’n vehikel kon vinden. Zij ook mee aan het zoeken. Eerst brachten ze ons naar de taxistandplaats op de Piazza St. M. Maggiore. Als ik nu Italiaansch sprak, had ik hun die wandeling kunnen besparen, daar ik er juist even te voren ook al geweest was. Een van de twee ging toen ergens anders kijken en wij eerst rustig het resultaat van deze manoeuvre afgewacht. Maar toen hij te lang weg bleef, heb ik mijn hand opgetild, heb “Grazia” en “Bonne sera” gezegd en ben teruggeloopen naar het hotel waar ik de portier om een taxi heb laten bellen. Binnen een minuut reed de auto toen voor.

In Pincio was het inderdaad weer heel gezellig, er waren o.a. veel Franschen en Duitschers, en ter eere van Marliesjes verjaardag heb ik toen een flesch champagne besteld. Dat lijkt heel wat, maar alles bij elkaar heeft het me maar f.3.75 gekost. Dat moet je in Holland eens probeeren in een luxe dancing. Ik heb het me in Italië aan niets laten ontbreken en me er te goed gedaan aan de verschillende wijnsoorten. Nu in Holland ben ik echter weer volkomen “drooggelegd”. Ik zou het anders voelen in mijn portemonnaie. Wat een verschil in prijzen. Voor de prijs van een Hollandsche flesch spuitwater heb je in Italië een flesch prima wijn van een bekend merk (niet eens Chianti, dat kost er heelemaal niets) Aan tafel had ik dan ook heel dikwijls een half fleschje Capriwijn.

In Turijn betaalde ik eens op het terras van een groot restaurant aan de voornaamste boulevard voor een Vermouth met een emmertje ijs en een karaf water de kapitale som van 95 centissimi. (1 Lire is 8.75 cent).

De volgende morgen werd besteed aan een meer uitgebreid bezoek aan het Colosseum en het Forum Romanum. Na het ontbijt wandelden we eerst naar de San Pietro in Vincoli, een van de oudste kerken (in 442 gebouwd), waar zich de beroemde Mozes van Michel Angelo bevindt. Van dit meesterstuk van de veelzijdige kunstenaar beweert men dat het zoo natuurgetrouw is, dat men een levend wezen voor zich waant, dat alleen maar niet spreken kan. Het is inderdaad een pracht stuk beeldhouwkunst, zooals trouwens zooveel in Italië te bewonderen valt.

De kerk zelf is heel oud, ligt vrij verscholen tusschen woonhuizen in en valt eenigszins uit den toon vergeleken bij de andere gebouwen die ik gezien heb met hun pracht en praal. Na een korte wandeling zien we weer het Forum Romanum onder ons liggen. Eerst gaan we naar het Colosseum, de groote arena met de bouw waarvan door Vespasianus werd begonnen en die door Titus in 80 n.C. werd voltooid.

Vier eeuwen lang heeft dit massieve bouwsel, een wonder van bouwtechniek voor die tijden, daarna gediend om het volk zijn spelen te geven. De lengte is 188 m. de breedte 155 M. en de hoogte 50 M. 50.000 personen, verdeeld over 4 gaanderijen konden hier de Gladiatorengevechten bijwonen en zien hoe de Christenen door de leeuwen werden verscheurd. Naderhand kwam het gebouw in verval en diende alleen nog maar als steengroeve. Het marmer dat de muren bedekte werd er af gehaald om er nieuwe paleizen van te bouwen o.a. het Palazzo Venezia, zoodat nu eigenlijk alleen nog maar een roode steenklomp overgebleven is.

Dicht bij het Colosseum staat de boog van Constantijn, de mooiste triomfboog van Rome, in 312 opgericht na zijn zege op Maxentius. Het is rijk versierd met reliefwerk. Het Forum Romanum is een opeenhooping van allerlei kunstwerken. Ik heb een plaat gezien waarop men de toestand van voorheen gereconstrueerd heeft, maar naar mijn smaak was het er toen dan bijzonder leelijk. De eene boog staat vlak op de andere, de eene tempel verdringt een andere en zoo is het een gedrang van je welste op dat kleine stukje grond en zoo is het nu nog met de ruines van dit alles.

Het is er zóó vol dat je er eigenlijk geen wijs meer uit kunt worden en wil je alles zien, niet eens bestudeeren, dan heb je er al dagen voor noodig. In de paar uur dat we er rondgedwaald hebben zijn me dan ook alleen maar de voornaamste stukken bijgebleven, zooals b.v. de Titusboog, een herinnering aan de verovering van Jeruzalem in 80 n.Chr. en de boog van Septimus Severus.(203 n.Chr.) Verder steken boven de marmeren brokstukken uit de slanke zuilen van de Saturnustempel en de 3 zuilen van die van Vespasianus.

Naast het Forum verrijst de Palatinaheuvel, waarop de tempel staat van Keizer Augustus. Dit is de hoogte waarop voor het eerst Rome gebouwd werd. Het is dus het oudste gedeelte van de stad. De rijke burgers hadden hier hun villa’s, waarna Augustus de plaats tot zijn residentie maakte en er een gebouwencomplex van paleizen, tempels en parken aan liet leggen. Men is nog steeds aan het graven en steeds komen er weer nieuwe ontdekkingen te voorschijn. Brokken marmer worden zorgvuldig aan elkaar gepast en zoo reconstrueert men langzamerhand weer nieuwe bouwwerken.

Temidden van deze oudheden hebben we de morgenuren doorgebracht en ik was er niet rouwig om toen we eindelijk weer het moderne gingen opzoeken. Het heele gezelschap streek neer in een restaurant in de buurt waar heel goede koffie te krijgen was, tenminste dat werd algemeen beweerd. Ik heb me er niet van kunnen overtuigen, daar ik op eigen gelegenheid verder ben gaan neuzen. Langs de Via dell’ Impero naar de Piazza Venezia gewandeld en het enorme monument beklommen vanwaar je een prachtig uitzicht had over de stad.

Het was een heele klim, maar zeer de moeite waard. Als je er eenmaal opstaat, merk je eerst goed wat een reusachtige afmetingen dit monument heeft. Het werd inmiddels weer tijd om naar huis te gaan voor het middageten en beneden gekomen hebben we een rijtuig genomen en zijn zoo moeizaam naar het hotel teruggesukkeld. Neen, als je haast hebt moet je nooit zoo’n vehikel nemen, maar als je rustig als toerist nog wat van de stad wilt zien zonder je te vermoeien, is zoo’n wagentje prachtig. Het valt niet mee voor die paardjes om zoo’n vracht de heuvels op en af te zeulen.

Heel triomphantelijk arriveerden we tenslotte met onze karros voor het hotel, waar we opeens onze vriend Francesco ontdekten, die al de heele morgen op ons had staan wachten. We hebben toen een behoorlijke afspraak gemaakt voor de avond, daar we in de middaguren een autotocht zouden maken naar Tivolo. Na het eten reden de twee bussen weer voor en nam de rit naar Tivoli een aanvang.

Spoedig waren we de stad uit en langs een rechte weg gaat het de bergen tegemoet. Het is een mooie streek die we passeeren, vooral op het eind toen de weg zich naar boven slingerde over de met olijven begroeide heuvels. In Tivoli, een oud dorp met schilderachtige straatjes, stoppen we voor een eenvoudig verveloos geveltje, Villa d’ Este.

Het was een reuze ontgoocheling. Was dat nu de beroemde Villa D’ Este? Oorspronkelijk stond op deze plek eens de schoonste “villa” n.1. die van Keizer Hadrianus. 50.000 slaven hebben er ruim 10 jaar gewerkt en een oppervlakte van 70 H.A. met een ongehoorde pracht bedekt. Na de Oudheid begon echter de afbraak reeds. Vooral Alexander VI en de Borgia-paus hebben er duchtig huis gehouden en veel marmer en mozaik weggehaald om er hun paleizen mee te versieren. Van al het schoons was vrijwel niets meer overgebleven, toen in 1549 Kardinaal Ippolito d’ Este, zoon van Lucretia Borgia met de herbouw begon. Hoog bovenop het breed-uitgezette bergterras verrijst het paleis dat alleen al 5 millioen gekost moet hebben.

De ware schoonheid van dit bouwwerk ontplooit zich echter eerst ten volle aan de achterkant. Wanneer men op een der terrassen staat, heeft men een schitterend uitzicht op het Sabijnsche land, rondom begrensd door bergketens. Diep beneden je strekt zich terrasgewijs de prachtige tuin uit, begroeid met pijnboomen, cypressen en steen eiken. En dan de fonteinen. Overal, op de trappen van dit immense terrassenstelsel hooren we het water ruischen, het borrelt uit duizend monden, springt uit de borsten van zee wijven en uit de muilen van fabeldieren, huppelt in vallen over de grotten heen, vereenight zich opnieuw in vijvers en stuift met laatste kracht in groote fonteinen nog eens hemelwaarts. Overal vloeit het, vliet het, ruischt het, en met het oneindig geplas van het water mengt zich het huiveren van de bosschages, het suizen van de boomtoppen.

Hier blaast nog de oude Pan op zijn fluit en schijnt een wereld van heidensche goden en natuurgeesten naar onzen tijd te zijn gevlucht. En uit het halfduister van dien toovertuin straalde toen-in Ippolito’s dagen nog een woud van standbeelden op. Het paleis zelf, in Renaissance stijl opgetrokken, is een en al goud, fluweel en brocaat. Een bijzondere schijnarchitectuur siert de zolderingen. Er zijn zuilen geschilderd en wel zoodanig, dat waar je ook in het vertrek gaat staan, ze altijd van je vandaan wijken, zoodat de zoldering veel hooger gaat lijken dan ze in werkelijkheid is. Zoo ook de vertrekken waar op de muur een geopende deur is geschilderd, welke een doorkijk geeft op een groote zaal. Thans is deze tweede periode van pracht en praal ook weer voorbij, alleen de fonteinen springen nog.

Toen ik het schamele poortje aan de straatzijde binnenging, had ik niet gedacht dit mooi’s te zullen zien en toen ik van af een balcon het schoone landschap bewonderd had en later in het park onder de eeuwenoude boomen wandelde met overal de fonteinen in alle mogelijk denkbare vormen, toen had Villa d’ Este zich weer volkomen gerehabiliteerd.

Door de schilderachtige straatjes van het dorp wandelden we vervolgens naar de Aniene-kloof. Vanaf de Ponte Gregoriana zag je heel in de diepte het riviertje stroomen dat het water voor de fonteinen levert. Daarna weer teruggeloopen door het oude dorpje met zijn nauwe geaccidenteerde straatjes en alvorens naar Rome terug te keren even een verfrissching gaan halen in een restaurent.

Langs dezelfde autostrada weer teruggereden naar Rome, waar we tegen etenstijd aankwamen, Na het eten rustig in de he wat gezeten in afwachting van Vinci, die ons om 10 uur zou komen halen. Inderdaad kwam hij precies op tijd met zijn auto voorgereden. Hij had een vriend meegenomen, een lange, stille blonde kerel, heelmaal niet het type van een Italiaan. Met ons vijven zijn we daarna door de stad gaan toeren, langs de verlichte gebouwen en speciaal op ons verzoek naar het Colosseum dat we, evenals Prinsen Juliana, ook bij maanlicht wilden aanschouwen. Dat moest een bijzondere gewaarwording zijn en inderdaad, zoo in het donker, wanneer je die vervallen muren niet zoo ziet, lijkt alles gaaf, terwijl door het maanlicht en de schijnwerpers die het gebouw met flood-light belichten, de schaduwen van de aldaar rondwandelende personen de illusie opwekken dat het doode ding van overdag in de nacht opleeft,

Na een tijd rondgetoerd te hebben zijn we naar Hungaria gegaan, een dancing ergens in de stad, waar we tot ongeveer half een zijn gebleven. Ik wilde natuurlijk mijn vertering zelf betalen, maar daar wilde Vinci absoluut niets van weten en heeft hij ons allemaal vrij gehouden.

Den volgenden dag zouden we naar de Sint Pieter gaan en een bezoek brengen aan Vaticaanstad. Na het ontbijt stond de heele groep te wachten op de leider die nog het een en ander moest afhandelen. Intusschen verstreek de tijd en daar ik ook geen zin had om met dat heele stel in een tram te gaan, wat de bedoeling was, besloot ik om vooruit te gaan. Ik wist dat ik lijn C.D. moest hebben. Tegen den conducteur zei ik: “Sei per San Pietro” en gaf hij me zonder meer de kaartjes.

In Rome zijn de afstanden echter groot en daar er als maar geen Sint Pieter in zicht kwam, maakten de meisjes zich ongerust en waren bang dat we verdwaald waren. Om hun gerust te stellen heb ik ten overvloede aan een pastoor die in de tram zat gevraagd of ik op de juiste weg was. Dit bleek inderdaad zoo te zijn en was hij ook zoo vriendelijk mij precies uit te duiden waar ik moest uitstappen, n.l. bij de Ponte Vittor Emanuele, vanwaar het nog een eindjeloopen was. De Sint Pieter zou je vanaf de brug direct al zien, dus verkeerd loopen was uitgesloten. Toen de conducteur merkte dat ik de weg niet wist, kwam hij ook een duit in het zakje doen en hield een heel verhaal waar ik niets van snapte.

De pastoor die Fransch sprak, was intusschen uitgestapt en kon me dus niet meer helpen. Op een gegeven oogenblik stapte bij een der haltes iemand in en niet zoodra zag de conducteur zijn kaartje, of hij rukte het de man uit zijn vingers en kwam naar mij toe om te demonstreeren wat de bedoeling van dat kaartje was. Ik had n.l. net zulke kaartjes en aan zijn gebaren kwam ik er eindelijk achter dat hij me overstapjes had gegeven. Hij glunderde van plezier toen ik het eindelijk begrepen had. Bij de brug kwam hij weer waarschuwen dat we moesten uitstappen en wees de halte aan van de andere tram. Daar we toch overstapjes hadden, hebben we die eene halte van de brug tot de kerk ook maar per tram afgelegd, vooral daar hij juist kwam aangereden.

Daar stonden we dan voor de Sint Pieter, de grootste kerk der Christenheid. Ervóór een reusachtig plein, waarop verschillende fonteinen, met in het midden een obelisk uit Heliopolis. Om dit plein, in hoefijzervorm de Kolonaden van Bernini, bestaande uit 4 rijen zuilen, in totaal 284 zuilen en 88 peilers. Bovenop deze Kolonanden staan 96 beelden van Heiligen, ook van Bernini. Langs een breede, hooge trap bereikt men de eigenlijke kerk, die reeds door Constantijn werd gebouwd op het graf van de apostel Petrus.

Voortdurend werd deze kerk bijgebouwd en vervolmaakt In 1547 kwam de koepel erop, door Michel Angelo geconstrueerd. De kerk is 211 meter lang, 115 meter breed, (2 maal zoo groot als de Dom te Keulen), terwijl de koepel 123 meter hoog is. Evenals de andere 6 Moederkerken te Rome, heeft de Sint Pieter ook zijn Porta Santa, de heilige deur, die om de 25 jaar geopend wordt, wat met groote plechtigheid gepaard gaat.

Als je de kerk binnenkomt sta je met open mond te kijken. Zoo langzamerhand heb ik heel wat kerken gezien en vooral de laatste dagen in Rome verscheidene die niet te overtreffen schenen, maar alles was kinderspel vergeleken met dit schoons. Wat een uitgestrektheid, wat een pracht en praal en toch niet overdadig, toch bleef het stemmig en indrukwekkend. Je staat eerst stilletjes te kijken, nog heelemaal onder den indruk, je weet niet waar je beginnen zult, overal is het even schoon en er is zoovéél te zien. Dan begin je je rondgang tusschen de 150 gekleurd marmeren zuilen, langs de praalgraven van de vele pauzen die hier begraven liggen, langs de Pietà van Michel Angelo, je bewondert het 30 meter hooge Tabernakel van Bernini en staat ten slotte in bewondering voor de talrijke muurschilderingen.

Nu heb ik geen verstand van dergelijke kunst, maar niettemin stond ik in stomme bewondering te kijken naar die schilderijen die zóó natuurgetrouw waren, dat je het tafreel zag leven. Wat een diepte, wat een kleuren. Nog grooter werd mijn verbazing toen bleek dat het heelemaal geen schilderijen waren, maar mozaiken.

Rustig hebben we de heele kerk bekeken en net toen we geheel rond waren geweest, troffen we de rest van het gezelschap aan dat juist was gearriveerd. In sneltreinvaart ging het toen door de kerk, wij weer mee om te hooren wat voor bijzonderheden de leider te vertellen had. Wat een geluk dat we vooruit zijn gegaan, anders hadden we ook zoo langs al dat mooi’s moeten hollen.

Na de Sint Pieter was Vaticaanstad aan de beurt, welke achter aan de kerk is aangebouwd, heelemaal omringd door een hooge muur. We liepen langs de kazerne waar we de Zwitsersche Lijfgarde van de Paus op wacht zagen staan, gekleed in hun Middeleeuwsche uniformen en gewapend met hellebaarden. Vervolgens kwamen we na een korte wandeling om de muur bij een der ingangen waar de toegangskaarten verkrijgbaar waren. Langs een marmeren wenteltrap kom je in het gedeelte van het Vaticaan dat toegankelijk is voor het publiek.

Eerst in het postkantoor een briefkaart gekocht met een speciaal Vaticaan-zegel en aldaar gebust. Vaticaanstad vormt een staat op zich zelf, heeft o.a. zijn eigen postkantoor, station, radiozender e.d. ook zijn eigen munten, hoewel die heel weinig meer in omloop zijn.

Er is in de verschillende musea en in de Bibliotheek zóóveel te zien, dat we veel te weinig tijd hadden om ook maar een vluchtige indruk van het geheel te krijgen. We moesten ons maar tot het allerVoornaamste beperken. Ieder ging op zijn eigen houtje en kon datgene uitzoeken waar hij het meeste belang in stelde. Ik heb er veel wonderlijks gezien, dikwijls op het fantastische af. Hier zou je dagen moeten doorbrengen. In de Sixtijnsche Kapel kom je even tot rust. Gezeten op de banken
geplaatst tegen de muren zit je kijken naar de muurschilderingen overal om je heen en vooral naar de
voorstelling van het Laatste Oordeel van Michel Angelo tegen de zoldering aan, het beroemdste stuk van deze schilder.

Vele groote kunstenaars hebben hier hun kunnen getoond o.a. Raphell. In de afdeeling beeldhouwwerken zag ik de welbekende Laokoongroep en “Vader Nijl”,

Na de bezichtiging van het Vaticaan zijn we weer op eigen gelegenheid naar huis teruggekeerd. In Rome heb je o.a. 2 tramlijnen die een groote kring om de stad beschrijven n.l. lijn C.D. en C.s. resp. Circolare Destre, is rechtsom en Circolere Sinistes is linksom. Ik besloot lijn C.D. te nemen, want, dacht ik, weer lenge dezelfde weg terug is niet zoo aardig en bovendien, heengaande heeft het zoo lang geduurd, dus het kan niet anders of het grootste gedeelte van de kringloop hebben we reeds afgelegd.

Alzoo lijn C.D. genomen en die reed maar, reed maar, zonder dat ik een bekend punt herkende; we kwamen langs de buitenstad waar aardige villa’s stonden, we reden langs mooie lanen en nog steeds geen bekend terrein, totdat eindelijk Villa Umberto in zicht kwam. En toen moesten we nog de heele
binnenstad door. De conducteur keek me al een keer aan en dacht zeker, moet je er nóg niet uit? Toen we bij het station waren aangekomen, kwam hij me vragen of ik hier soms moest zijn, maar ik beduidde hem dat ik nog een paar haltes verder moest zijn. Tenslotte arriveerden we dan op Piazza S.M. Maggiore, ons uitgangspunt.

In het hotel teruggekomen bleek dat we toch nog nummer een thuis waren. Intusschen hadden we dank zij de omweg weer een geheel ander gedeelte van de stad gezien. Spoedig na ons kwam de rest van het gezelschap aanzetten. We konden voorloopig echter nog niet gaan lunchen, daar de eetzaal geheel bezet bleek te zijn met een gezelschap Franschen. Ons was verzocht de koffers to pakken voordat we ’s morgens vertrokken, daar de kamers ’s middags vrij moesten zijn voor het nieuwe gezelschap.

Hot een uur vertraging was het onze beurt om te gaan eten, waarna ik de vrije middag heb besteed om nog ons op eigen houtje door de binnenstad rond te kuieren. Het bus 115 weer naar het winkelcentrum
gereden, waar de damen inkoopen wenschten te doen. Ik heb ze toen maar alleen gelaten en ben in m’n eentje rond gaan neuzen. Het viel mo op dat het zeer stil was op straat, geen voetgangers en haast geen verkeer, terwijl ook de winkels gesloten bleken te zijn. Toen ik de meisjes op de afgesproken plaats weer aantrof, block dan ook dat van winkelen niets had kunnen komen. Het schijnt in Rome de gewoonte to zijn dat de bool ’s middags dicht is, net is dan het warmste gedeelte van de dag en iedereen doet dan zijn middagdutje.

Tegen half vier begon de stad echter weer op te leven. In tusschen waren we al loopende gekomen op de Piazza dell’ Esedra, een groot plein met fonteinen in het midden en omringd door een breede overdekte winkelgalerij. In een van de restaurants aldaar hebben we toen allemaal een ijsje besteld, zelfs ik. Ik moest toch ook de beroemde Italiaansche gelati proeven? Het smaakte best hoor, van dat lekkere harde ijs in verschillende smaken.

Op deze wandeling is me opgevallen hoe zorgvuldig de straten van Rome schoon worden gehouden. Er is geen vuiltje te bekennen en de wegen worden voortdurend met dikke stralen water besproeid, zoodat ze volkomen stofvrij zijn niettegenstaande de hitte. Het veelvuldig sproeien zal ook wel bedoeld zijn om de warmte wat tegen te houden. Op het groote plein was het een druk verkeer, vele bussen, waaronder verscheidene met 2 verdiepingen, reden af en aan. Ook is het me opgevallen dat de meeste bussen niet op benzine rijden maar met hout gestookt worden. Behalve een groote ronde busvormige uitbouw aan de achterkant merk je echter niets bijzonders aan zoo’n auto.

Zoo luidruchtig als de menschen zijn, zoo bescheiden zijn de auto’s, toeteren is n.l. ten strengste verboden in Rome. Bij de minste overtreding ga je op de bon, vertelde Vinci. ’s Avonds kunnen ze tenminste nog met de lampen signalen geven, maar overdag is waarschuwen onmogelijk. Toch schijnt het niet noodig te zijn en nergens heb ik een ongeluk zien gebeuren niettegenstaande ze in Rome als razenden rondrijden. Wel heb je overal lichtsignalen en op de drukke punten agenten die zorgen dat het verkeer in goede banen blijft.

De rijtuigjes mogen blijkbaar van het goede pad afwijken, die rijden zoo maar dwars door alles heen, rijden links een plein om en gaan rustig hun eigen gangetje, terwijl overal het snelverkeer langs hun heen raast. Met zoo’n vehikel zijn we van Piazza dell’ Esedra weer naar huis terug gesjokt om onze galgenmaaltijd in Rome te gebruiken, deze keer wat vroeger dan gewoonlijk, daar de trein naar Napels reeds om 18.05 zou vertrekken.

In de 2 bussen werden we naar het station gebracht, waar de trein al gereed stond. Wij weer snel een coupee voor ons alleen bezet en daarna rustig afgewacht wat voor nieuwe indrukken ons weer te wachten stonden op het volgende traject. Het was al spoedig heel stil in de verschillende compartimenten. De meesten profiteerden ervan om een extra dutje te kunnen doen na de vermoeiende
dagen in Rome.

Voorloopig had ik daarvoor geen tijd. Er was voldoende te zien buiten. Daar zag je b.v. buiten de
stad gekomen hoog boven het land uitstekende brokstukken van de oude Romeinsche waterleiding, de z.g. Aqua Claudia. Kilometers strekken zich de bogen uit over de Campagna.. Nog bij daglicht bereikten we de Pontijnsche moerassen, die nu zijn drooggelegd en waar reeds verschillende dorpen zijn verrezen o.a. Littoria. Nieuwe wonigen staan daar op het pas ontgonnen land, een reusachtig werk, dat Italië van zijn goede kant doet zien.

Het was reeds geheel donker toen we om 21.15 in Napels aankwamen. Even met onze koffer een straat overgestoken en we waren in Hotel Terminus, waar we nog maar net met z’n allen een plaats konden krijgen. Het bleek heel druk te zijn in de stad. Er waren zooveel vreemdelingen, dat vrijwel alle hotels bezet waren. Zoodoende moest ik deze keer mijn kamer met een ander deelen en kreeg ik mijnheer Kreugel, de 2e leider, als slaapgenoot. Gelukkig was het een mooie ruime kamer met een balcon vanwaar ik een ruim uitzicht had over de lichtende stad mot de Vesuvius op den achtergrond.

Na me even opgefrischt te hebben was ik weer gereed om op verkenningstocht uit te gaan. Met mevr. v.d.o. en mej. v.d.. ben ik de bekende Napolitaansche straatjes doorgewandeld. Wat een bijzondere stad is La bella Napoli toen, wat een levendige bevolking, klein van stuk, maar des te meer praats. En een leven dat ze maken, daar heb je geen idee van. Van tijd tot tijd schoot ik in een lach als ik een of andere verkooper opeens midden op straat en zoo laat op de avond plotseling luidkeels hoorde schreeuwen. Boven het toch al groote stadsrumoer klonken dan de schelle kreten. Je kan hier echt spreken van rumoer, net het gedreun van een groote machine, de heele nacht door.

We kwamen terecht in van die nauwe slopjes in de havenbuurten, in van die pittoreske steegjes waar Napels beroemd door is geworden. Natuurlijk hing de wasch boven te drogen aan dwars over de straat gespannen lijnen, je moest goed uitkijken dat je niet in een kuil stapte of de man onderste boven liep die midden op straat rustig in een stoel gezeten in de maneschijn een boek zat te lezen. En dan die heele families op de stoepen voor hun woningen. Je kon zoo maar in de huizen kijken, tot in de slaapkamers toe. Men leeft er half op straat omdat er binnen geen ruimte genoeg is. Het is een zeer volksrijke buurt en overal zag je dan ook de kleine schooiertjes rondscharrelen. En merkwaardig dat je hier als vreemdeling toch rustig je gang kunt gaan. Niemand die op je let. De enkele keer dat jochies kwamen bedelen was ik ze direct weer kwijt als ik met booze stem had geroepen: “Wil je wel gauw opdonderen”.

Eenig is het hier, overal tref je hoekjes aan geknipt om er een schilderijtje van te maken, vooral zoo ’s avonds, wanneer je de smeerboel niet zoo ziet en de luchtjes buiten beschouwing laat. In een breedere straat zijn we toen voor de statistiek in een restaurant wat gaan gebruiken en zijn gaan zitten aan een der gedekte tafeltjes die zoo maar op straat staan. Eerst moest de tafel afgestoft worden en daarna bestelde ik een glas wijn dat me zoo goed smaakte, dat ik nog een tweede nam.

Intusschen trachtte de man ons over te halen om wet te eten en kwam hij aanzetten met een schotel gevuld met groote bruine ballen. Aangezien je van alles moet probeeren, heb ik zoo’n bal op mijn bord genomen en bleek het te zijn rijst met vleesch erin, het geheel bruin gebakken. Het smaakte goed en heb ik nog zoo’n bal verorberd. Intusschen waren er opeens twee muzikanten opgedoken, die kerels schijnen overal te zijn, een met een vioolen de andere met een guitaar, die voor ons begonnen te zingen. Onze eerste Napolitaansche serenade. Iedereen schijnt hier te kunnen zingen en lang niet slecht hoor.

We kregen hoe langer hoe meer plezier in onze escapade, werden we aangestoken door al dat lawaai of was het de wijn die de twee meisjes naar het hoofd was gestegen, in elk geval hebben we een reuze plezier gehad. Het is overal zeer druk op straat en op de hoeken der straten worden vaak op luidruchtige wijze en heftig gesticuleerende heele debatten gehouden. En dan opeens begint midden in de nacht boven al dit rumoer uit een draai orgelte jengelen. En dan die winkeltjes waaronder om de andere een gelatitent of een vruchtenstalletje waar de heerlijkste citroenen en sinaasappelen en alle mogelijke andere vruchten uitgestald zijn, om van te watertanden.

Eenig is Napels, vooral dit gedeelte, iets heel bijzonders. In een vroolijke stemming kwamen we weer op het groote stationsplein en troffen daar in een der restaurants de rest van het gezelschap dat weer het eerste het beste terras had uitgezocht om er neer te strijken. Hetwas prachtig weer zoodat ik mijn balcondeuren open heb laten staan, maar owee, de heele nacht door stijgt het rumoer op, verschil tusschen dag en nacht bestaat er bijna niet, het straatleven gaat onafgebroken door. Toch heb ik heerlijk geslapen.

Den volgenden morgen was ik alweer vroeg op en ben ik toen met mijn kamergenoot eerst een flinke wandeling van 2 uur gaan maken alvorens te gaan ontbijten. Om 6 uur stonden we op straat en zijn toen gaan wandelen naar de havens en vervolgens een eind langs de zee tot aan een groot park waar de villawijken beginnen, die zich om de Baad van Tepels uitstrekken. Op een hoog punt hadden we een mooi uitzicht op de baai en zagen we verscheidene schepen de haven in- en uitloopen.

De Vesuvius was in de wolken gehuld en plotseling begon het zelfs te druppelen. Gelukkig was dat maar van heel korte duur. We liepen vervolgens langs het Castel Nuovo, een oud kasteel uit 1282, door Karel van Anjou gebouwd. Hoog op de rotsen staat dit massieve bouwwerk boven zijn omgeving uit.

We waren intusschen weer in de stad gekomen met zijn breede boulevards, waar het alweer heel levendig begon te worden nu de winkels opengingen. Toen we merkten dat we te voet niet meer op het afgesproken uur aan het ontbijt zouden kunnen verschijnen, hebben we een tram genomen en daarmee de breede Corso Umberto I afgereden tot de Corso Garibaldi waar we bij het station uitstapten.

Net precies op tijd kwamen we de eetzaal binnengestapt, waar we nog niet eens de laatsten bleken te zijn. Intusschen had ik goede honger gefokt en reeds het een en ander van de stad gezien. Deze dag stond Pompei op het programma. Na het ontbijt reden een 10-tal auto’s voor die ons er heen zouden rijden. Met ons vijven gauw een wagen gecharterd en daar gingen we om een uur of negen op weg.

Vlak bij het hotel begint de nieuwe autostrada naar Pompei, waarvoor eerst tol betaald moest worden en daarna ging het regelrecht op de Vesuvius af die zijn top nog steeds in de wolken had. De zon was echter weer doorgekomen en het beloofde een mooie dag te worden. Het is een mooie rechte weg met links en rechts keurig onderhouden tuinen met vruchtboomen en bloemen, alles stond in bloei, een fleurig, vroolijk gezicht. Halverwege ons doel werd de rit een oogenblik onderbroken te Herculanum waar een fabriek staat waar sieraden, camees, e.d. vervaardigd worden uit schelpen, koralen, schildpad en diverse marmer en andere steensoorten.

Aan die fabriek is een groote winkel verbonden waar al het mool’s staat uitgesteld, waaronder de prachtigste dingen, echter tegen vrij hooge prijzen, bovendien kon hier niet afgedongen worden wet anders in Italië bijna overal wel het geval is. Velen konden de verleiding niet weerstaan en ten slotte is tooh menig liretje hier achtergebleven. In de werkplaats heb ik me verbaasd hoe die menschen met betrekkelijk gebrekkige hulpmiddelen en alles uit de hand al dat mooi’s in elkaar zetten. Wat een geduldwerk.

Na dit oponthoud werd de rit voortgezet. Nu kwam de kust weer in zicht. Diep beneden ons het blauwe water van de Middellandsche Zee. Daar zag je in de verte het schiereiland Sorrento met ertegenover het silhouet van het eilandje Capri. Een schitterende tocht was dat door deze prachtnatuur. Veel te gauw was Pompei bereikt.

Hier even een kort oponthoud alvorens de leider zich van de noodige kaarten had voorzien. Intusschen probeerden stoelendragers een vrachtje te krijgen. Net als in een tandoe wordt je dan door 2 mannen gedragen, wat voor oudere menschen, of die slecht ter been zijn, een uitkomst is, daar het een heele uitgestrektheid is, waar het bovendien niet makkelijk loopen is op de met groote steenen geplaveide straten.

Eindelijk konden we dan het opgravingsterrein binnen gaan, maar eerst nog even een bezoek gebracht aan het museum, waar allerhande opgegraven voorwerpen waren tentoongesteld, meest stukken van huishoudelijken aard. De mooie beelden e.d. staan in het Nationaal Museum te Napels.

Het is wel interessant te zien hoe die menschen geleefd hebben omstreeks het begin van onze jaartelling. Ook zag ik eenige gips afdrukken van menschen en dieren in houdingen waaruit blijkt hoe plotseling de dood ze verrast heeft in hun slaap. Bij de opgravingen vond men vreemdsoortige steenklompen die men eerst niet thuis kon brengen. Stukgeslagen, bleken ze hol te zijn. Daarop heeft men die klompen alvorens ze stuk te slaan gevuld met gips en toenkwamen die verschillende gedaanten te voorschijn.

In de loop der eeuwen was het lichaam geheel verteerd en bleef alleen de vorm over. Het is anders merkwaardig hoe gaaf een hoop dingen nog te voorschijn zijn gekomen na eeuwen bedolven te zijn geweest. Van beelden en zuilen b.v. kan je je dat nog indenken, maar dat muurschilderingen nog niets van hun glans en kleur hebben ingeboet, is toch wel sterk. Het is nu al een heele uitgestrektheid die men heeft blootgelegd, maar steeds wordt er nog verder gegraven en steeds schijnt er weer wat nieuws te voorschijn te komen, vooral nu men systematisch en wetenschappelijk te werk gaat. Door de oeroude stadspoort komen we een andere wereld binnen en zijn dan meteen afgesloten van de tegenwoordige buitenwereld. Je loopt door een stad met zijn straten, pleinen, huizen, winkels, tempels en theaters.

Aan de landkant verheft zich op korten afstand de Vesuvius, aan de andere zijde een prachtig uitzicht op de Golf van Napels een 200 meter lager. Pompei was vroeger een luxe-stad, waarvoor men een van de mooiste plekjes had uitgezocht. En terwijl je hier zoo ronddoolt, merk je niets meer van de buitenwereld die onzichtbaar is geworden, althans in de onmiddellijke nabijheid is er niets dat contrasteerd tegen deze oude vergane glorie. Een eindje verder staan we op het Forum, het marktplein van de oude stad, omringd door zuilenrijen. Op de achtergrond staat eenigszins op een hoogte gelegen de Jupitertempel, terwijl groote bogen de toegangswegen tot dit plein afsluiten.

Bijna alle wegen van Pompei hebben nog de oude bestrating bestaande uit groote vierkante steenen. Dat er niets nieuws onder de zon is, werd ook hier weer bewezen. Op regelmatige afstanden zag je in het plaveisel witte kalksteenen ingemetseld. Die moesten n.1. de straatverlichting vormen door het maanlicht te weerkaatsen. (systeem van onze witte spatborden op de fietsen) De straatjes zijnvrij smal en hebben hooge trottoirs.

De hoofdverkeerswegen zijn duidelijk te herkennen door de wagensporen in het plaveisel. Om makkelijk en droog over te kunnen steken zijn hier en daar groote vierkante steenen geplaatst. De verschillende wijken zijn duidelijk te herkennen, daar had je de winkelstraten met uithangborden, bakkerijen, en wijnschenkerijen en gewone woonwijken met rechte muren met kleine venstertjes. Dan heb je er het groote theater met 5000 plaatsen. Onder de gaanderijen waar men in de pauzes kon rondwandelen hebben we even moeten schuilen voor een regenbuitje dat gelukkig spoedig weer overdreef.

Nog een keer kwam de regen ons overvallen, maar toen waren we net op bezoek in het huis van de grootste bankier van het voormalige Pompei. Hier woonden de twee gebroeders Vettier. Het huis is bijna precies gebleven zooals de bewoners het een 1900 jaar geleden verlaten hebben.

Kom je door het Atrium binnen, dan zie je links de woonkamer en rechts de keuken met op de haard nog de potten en pannen. Van het Atrium kom je in het Pyristyl, een tuin vol met bloemen en beelden, omringd door een witmarmeren zuilengalerij. In het midden spuit een fontein omhoog uit een ronde marmeren schaal. Overal in het rond zijn waterbekkens aangebracht, die voor de afkoeling moesten dienen. Aan deze binnenhof grenst de eetkamer, welke beroemd is door zijn mooie muurschilderingen. Een ander interessant gebouwencomplex waren de Thermen, de openbare badgelegenheid van Pompei. Er zijn speciale massagekamers, en kleedkamers met banken langs de wand en nissen in de muren om de kleedingsstukken in op te bergen. Verder zijn er koude en warme baden, die mooi versierd zijn. De ruimte voor de zweetbaden was voorzien van een centrale verwarming. (ook hier niets nieuws onder de zon) De verwarmde lucht liet men stroomen door de uitgeholde muren en vloer.

Een ander bekend gebouw is het “Huis van de Faun”, dat zijn naam te danken heeft aan de dansende faun die in het midden van het binnenhof staat. De gewone woonhuizen zijn vrij klein, met enge vertrekken en ook de woningen van de rijke lui zijn niet bepaald ruim te noemen.De Pompeianers namen het leven nog al van de vroolijke kant op. Onze gids, een leuke vlotte vent die vol grappen zat, haalde tal van spreekwoorden aan, die aantoonden dat voor de Pompeianers liefde, geld en wijn wel de voornaamste dingen op aarde waren en dat ze zooveel mogelijk van het leven moesten genieten. Het was dan ook een verdorven stad, die in 79 n.Chr. als straf voor zijn zonde als het ware van de aardbodem weggevaagd werd.

Bij de rondgang door het huis van de gebroeders Vettier was een gedeelte dat alleen toegankelijk was voor heeren. Je zou er veel van verwachten, maar behalve een paar beelden en muurschilderingen krijg je niets bijzonders te zien. En de dames warenmheelemaal niet nieuwsgierig! Zoo hebben we een paar uur door deze merkwaardige stad rondgeloopen en heel wat interessante dingen gezien, uitstekend toegelicht door de Duitsch sprekende gids.

Weer in de bewoonde wereld teruggekomen zijn we gaan lunchen in Hotel Suisse in het moderne Pompei. In een vroolijke zonnige veranda, vol met bloemen en een mooi uitzicht heb ik genoten van het uitstekende eten. Ik heb hier geloof ik wel het lekkerst gegeten op deze reis. Zooals ons door de gids speciaal was aanbevolen, heb ik er een flesch Lacrima Christi bij besteld. Bij het eerste glas begin je je al prettig te voelen, vertelde hij, bij het tweede begint het bloed sneller te stroomen en wanneer je het derde glaasje op hebt, voel je je “ganz romantisch”. Nu was de wijn inderdaad heel lekker en heb ik een heele flesch ongeveer leeggedronken, maar bleef niettemin zoo nuchter als wat. Misschien mankeerde nog de maneschijn om romantisch te worden.

Onder het eten werden we vergast op muziek en een aantal uitstekende zangers, die om de beurt bekende Napolitaansche liederen en opera aria’s ten gehoore brachten. Na dit uitstekende diner werden de auto’s weer opgezocht en toen ging het regelrecht de Vesuvius tegemoet. Eerst door de nauwe schilderachtige straatjes van het dorpje vlak aan de voet van de vulkaanen daarna door vruchtbare tuinen steeds hooger op, langs een behoorlijke weg. Al spoedig naderden we de oude lavastroomen. Hier en daar stonden nog de overblijfselen van enkele huizen temidden van de zwarte versteende massa. Sommige huizen had de stroom net niet bereikt of was de lava op onverklaarbare wijze er net omheen gestroomd.

Steeds hooger slingert de weg zich, eerst nog door bosschen, maar al spoedig maakt dit groen plaats
voor een grauwe steensas. Intusschen hadden we de nieuwe Vesuvius-autostrada bereikt, waarvoor weer tol betaald moest worden en toen kronkelden we eerst goed omhoog, alsmaar draaiende schroefde de auto’s zich de berg op, steeds dieper wonk het landschap, steeds uitgestrekter werd net uitzicht. En om ons heen grauwe steenklompen en gruis, zwarte versteende lavastroomen en geen sprietje groen, geen levend wezen te zien. Tenslotte bereikten we het hoogst bereikbare punt, althans met een auto. Aan het eind van de weg staat een soort passanggrahan, waar je het een en ander kunt gebruiken. Maar eerst genoten we van het schitterende vergezicht op de heele Golf van Napels een duizend meter beneden ons.

Het was prachtig weer geworden, de zon straalde aan de hemel en er was nu geen wolkje te bekennen om de top van de berg. Toch was het lekker frisch op deze hoogte, wat maar goed was ook, want we moesten te voet nog een 200 meter klimmen langs een kronkelend voetpad tot in de krater die 1167 meter boven de zeespiegel ligt. Onder geleide van een 5-tal gidsen gingen we op weg. Al gauw begon me dat sukkelgangetje te vervelen en ben ik in m’n eentje vooruit gegaan. Toen ik zoo eenige “etages” hooger stond, was het een leuk gezicht de rest van het gezelschap als een lange slang naar boven te zien kronkelen.

Toen ik de kraterrand bereikt had, heb ik op de rest gewacht. Eigenlijk kan je niet meer van een krater spreken. Tijdens de jongste uitbarstingen is de krater die een 200 meter diep was, geheel met lava opgevuld en staat nu tot aan de rand toe vol. Aan de zijde vanwaar wij kwamen is de kraterwand geheel weggeslagen tijdens de ramp van Pompei en zoodoende is dat de kant waar de lava het makkelijkste de krater uitloopt. Duidelijk zijn dan ook de verschillende lavastroomen te zien die als donkere grillige massa naar beneden loopt. De lavastroom van de uitbarsting van eenige maanden geleden is nog maar van de buitenkant afgekoeld en verspreidt nog een geweldige warmte, die de lucht erboven doet trillen. Wan tijd tot tijd waait de wind onez kant op en zitten we opeens midden in de rook en in de hitte.

Onder geleide van de gidsen gaan we nu over de invastroomen de krater in. We moeten springen van het
eene rotsblok op het andere en over de nog warme lava heen. Hier heb ik letterlijk de grond onder mijn voeten voelen branden. Met mijn veelgeroemde Cresschoenen die heerlijk houvast gaven, kon ik met gemak overal opklauteren. Naarmate we dieper de krater inkwamen zag je meer en meer de glooiende lava te voorschijn komen. Langzaam maar onweerstaanbaar stroomde de rood gloeiende massa voort, vlak langa je voeten, langs het rotsblok waarop je stond, een geweldige hitte verspreidende.

De clou van zoo’n Vesuviustocht is dan een mint te laten bakken in de lava. Voor eenige lires draaien die kerels met ijzeren staven een stuk gloeiende lava om zoo’n munt heen, die je natuurlijk ook moet leveren, en als de boel eindelijk is afgekoeld, heb je dan een mooi zwart bakje, waarvan de bodem uit de munt bestaat. Je kunt alleen koperen munten gebruiken, daar zilver door de groote hitte smelt. Nu had ik al in Herculanum zoo’n gebakken cent gekocht voor 2 lires, daar ik niet wist dat je die zelf kon laten maken. Naderhand was ik toch blij dat ik het ding kant en klaar had gekocht want niet alleen heeft het me veel minder gekost, maar bovendien kon ik het zoo maar in mijn zak steken en behoefde ik niet, zooals de gelukkige bezitters van de versch gebakken centen, heel voorzichtig naar beneden te klauteren met het gloeiende souvenier van deze bergtocht op een stuk steen balanceerende.

Weer beneden gekomen hebben we alvorens in de auto’s te stappen eerst nog onze dorst gelescht en genoten van het prachtige uitzicht. Boven ons de top van de berg met zijn eeuwige rookpluim, dan de dreigende kale hellingen vol met grillig gevormde lavastroomen waar geen spoor van eenig leven op is te ontdekken en dan verderop meer de vlakte in opeens een weelderige planten- groei an talrijke dorpjes met witte huisjes in het groen verscholen en weer verderop de blauwe zee.

Zig-zag kronkelden weer de hellingen af, reden we weer door de mooie, schilderachtige dorpjes met ’n nauwe straatjes, door o11jfboomgaarden en lange sinaasappelboomen die vol hingen met groote goudgele vruchten. Een mooi stukje natuur is het hier; telkens wordt men er wel is waar door het noodlot gegrepen, maar steeds komt de mensch hier toch weer terug.

We rijden weer langs dezelfde mooie autostrada terug naar Napels en genieten nog eens van deze prachtige rit. Tegen etenstijd zijn we weer terug in one hotel, zeer tevreden over al het mooi’s en interessants dat we deze dag gezien hebben. Vanaf mijn balcon kijk ik nog even naar de rookende vulkaan, waar ik eenige uren tevoren nog bovenop had gestaan.

Beneden in de groote gastzalen is het een drukte van belang. Een groot Duitsch gezelschap was net gearriveerd. Na het eten met de meisjes weer op stap gegaan, overal een beetje rondgeloopen, maar na zoo’n vermoeiende dag was de animo er gauw uit en zijn we in een restaurant wat gaan drinken.

Niettegenstaande Napels toch een groote stad is, kan je er haast niet uitgaan ‘s-avonds. Met het amusementsleven in Italië is het maar heel bescheiden gesteld. Het was een heel raar restaurant waarin wij terecht kwamen. We konden n.l. de ingang niet vinden. Aan de straatkant was een aardig platje met uitzicht op de drukke boulevards, maar nergens konden we het ijzeren hekje open krijgen. Er vlak naast was een van de vele vruchtenkiosken vol met het heerlijkste fruit. We dachten daardoor binnen te kunnen komen, maar alweer mis.

Men begreep echter wat we wenschten en heeft men ons toen de weg gewezen. Je moest n.l. eerst een steegje in, daar een vischwinkel binnengaan, waar je de meest fantastische vischsoorten tot inktvisschen toe, overal zag liggen en hangen en dan kwam je tenslotte via de eetzalen op het genoemde terras. Als je in Napels ergens gaat zitten, willen se je direct laten eten. Wij hebben ons echter beperkt tot het drinken van oranges.

Bij het afrekenen heb ik de kellner gevraagd hoe we met een tram thuis konden komen. Het behulp van papier en potlood en gebarenspel zijn we er achter gekomen, waarop we naar ons hotel zijn teruggetramd. Daar nog even tot een uur of elf in de hall gezeten en toen naar bed gegaan.

Den volgenden morgen na het ontbijt de groote toer door Napels en omstreken begonnen, nu in een groote autocar. We reden lange de kust over de breede Via Caracciolo, lange mooie villa’s en uitgestrekte parken naar Possillipo, Tiside en Pozzuoli. Bij het passeeren van de haven merkte ik een oude bekende op n.l. de Slamat van de Rott. Lloyd, die als touristenschip vroolijk gepavoiseerd, voor eenige uren Napels aandeed.

Toen we van onze tour terugkwamen, was het schip weer vertrokken. Het werd een mooie rit vol afwisseling. Overal lagen op de rotsen de villa’s, en waar maar een smal strandje was overgebleven, werd gebaad. Tallooze witte zeilen scheerden over het blauwe water. We kwamen langs het stadsdeel met een beroemde naam, Santa Lucia, met zijn talrijke hotels en paleizen, vanwaar men een schitterend uitzicht heeft op de Golf van Napels. Het kleine yachthaventje lag vol zeilbooten. Het was mooi warm weer, eigenlijk al te warm, hoewel het nog niet hinderlijk was wanneer we reden. Maar als we stil stonden, merkte je heel goed dat de zon al flink kon steken. En een vliegen, die waren bepaald hinderlijk.

Een eind verder bereikten we Kaap Possillipo met uitzicht op het nabijgelegen eilandje Nisida en Kaap Misenum. Daarna weer verder naar Pozzuoli, van tijd tot tijd door nauwe, zeer volkrijke straatjes waar de bus nauwelijks kon passeeren. Het was Zondag en daardoor extra druk op de weg. Ten slotte stopten we te Pozzuoli bij de groote bezienswaardigheid n.l. de Solfataren, gelegen in een half uitgedoofde krater.

Onder geleide van een gids maakten we een rondwandeling over de voormalige uitgestrekte bodem van de voormalige krater. Wanneer men met een steen op de grond sloog, klonk het hol; op sommige plaatsen is de aardlaag maar 70 cm.lf. dik en daarom was het ook geboden om achter elkaar aan te loopen. In het midden van de kraterboden waren de solfataren, een borrellende, rookende massa. Uit diverse spleten komt, onzichtbaar, gas tevoorschijn. Wanneer men echter met een brandende toorts in het rond zwaait, verschijnen er als bij tooverslag dikke rookwolken en in minimum van tijd zaten we in een rookgordijn. Deze solfataren schijnen in verbinding te staan met de Vesuvius. Is de Vesuvius rustig, dan vertoont deze krater een grootere activiteit en omgekeerd.

Een eindje verder staat de z.g. Kleine Vesuvius, een miniatuur vulkaantje, waarop de wachter zijn potje kookt. Vroeger was hier een observatorium, dat men echter moest verlaten, daar de gassen en dumpen alle metalen onderdeelen vernietigden. Nu woont de wachter in het huisje en, achter zijn woning verheft zich het vulkaantje, ongeveer 1 meter hoog. In de krater borrelt voortdurend zand omhoog dat zoo heet is dat de man er zijn eten op kan koken. Hier in de nabijheid bevinden zich 2 grotten die gebruikt werden als warmeluchtbaden. Ik ben er even in geweest, maar kon het er door de hitte maar kort uithouden. Toen ik weer buiten kwam, voelde de zooeven nog tropisch aandoende atmosfeer koud aan. Hiermede was de rondwandeling door de krater van Pozzuoli ten einde en zochten we onze bus weer op.

Voor iemand die nooit een dergelijk natuurverschijnsel heeft gezien is het wel interessant. Velen uit ons gezelschap vonden dit en de beklimming van de Vesuvius dan ook het hoogtepunt van de reis, maar daar ik iets dergelijks in Indië op veel grootscher wijze heb mogen aanschouwen, viel het mij eerlijk gezegd erg tegen. Ik had me meer voor gesteld van deze solfataren en kon nu deze bezichtiging niet anders beschouwen dan een aangename afwisseling van de rondrit. Dan vond ik die visschersdorpjes met de schilderachtige huisjes langs de rotsige kusten, de verschillende volkstypen, de prachtige uitzichten op de blauwe Midd. Zee en de talrijks kapen met de rookende Vesuvius als afsluiting van dit kleurige, fleurige schilderij, veel aardiger.

Op de terugweg hebben we wat gebruikt in een restaurant vlak aan zee gelegen. Het was hier fijn zitten en ik heb genoten van de prachtige natuur vol zonneschijn en kleuren. Het is hier wel een bevoorrechte streek. Beneden ons waren jongens aan het zwemmen tusschen de rotsen of doken naar de munten die wij van af het terras in zes wierpen. Weer in Napels teruggekomen, reden we eerst door de
drukke binnenstad om enkele bezienswaardigheden te bekijken o.a. de Dom en vervolgens naar het hotel, waar we direct konden gaan eten.

Na het middageten per tram naar Vomero gegaan. Het werd steeds drukker op straat en ook de trams waren goed gevuld. Toch is het gelukt ons allen in één wagon te persen. Daar ik op het achterbalcon stond, had ik tenminste nog een uitzicht. Binnen stond iedereen op elkaar gepropt en kon men bovendien nog genieten van een brullend kind.

Het is me opgevallen dat in Napels de kinderen haast niet in een wagen worden gereden, maar meestal worden gedragen, tot pas geboren babys toe. In het hartje van de stad, met veel winkelstraten en een breede overdekte Passage, stapten we uit en gingen toen per kabelbaan verder naar boven toe. Bij het eindpunt gekomen nog even een eindje gewandeld door een nieuw modern stadsgedeelte tot aan een groot restaurant op de top van de heuvel, vanwaar we een uitgestrekt panorama te zien kregen van de heele stad en de havens.

Hier hebben we een oogenblik gezeten, waarop het gezelschap werd vrijgelaten en iedereen kon gaan waarheen hij wilde. Wij zijn toen op eigen houtje verder getogen en langs een ontelbaar aantal trappen naar beneden gezigzagd, voor de meeste een vermoeiende wandeling, zoodat niet veel ons voorbeeld gevolgd hebben.

Toch was het de moeite waard. We kwamen nu door volksbuurten, konden zoo in de huizen kijken waar veelal de tafel gedekt stond mèt een flesch Chianti, hoe arm het er ook was. En er kwam maar geen eind aan de trappen, telkens hadden we typische doorkijkjes door de nauwe steegjes met de wapperende wasch, of keken neer in een volkrijk straatje met balconnetjes met geraniums en vol met menschen die
er een luchtje kwamen schoppen.

Maar over luchtjes gesproken. Als je in zoo’n straatje neerkeek en je vooroverboog over de leuning heen, dan werden je neusorganen gestreeld, of beter gezegd mishandeld door de wonderbaarlijkste geuren die uit de broeierige diepten opstegen.

Tenslotte kwam ook aan deze eindelooze trap een eind. We liepen nu weer op gewone wegen, maar waren nog lang niet beneden. We wandelden verder in afwachting van een tram die maar niet komen wilde, totdat we een halte van de kabelbaan ontdekten en maar met dit baantje verder afgezakt zijn naar de stad.

Door de drukke winkelstraten hebben we nog wat rondgewandeld. Hier hield opeens een net gekleede oude heer me aan en begon me vragen te stellen waaruit ik afleidde dat hij me vroeg of ik een Japannees was. Toen ik zei: “No, Olandese”, was hij tevredengesteld en wandelde verder.

We kwamen o.a. langs de Piazza Plebecito met het paleis van de Kroonprins, die in Napels zijn residentie heeft en in het uitgestrekte park eenige 10-tallen meters boven de zee gelegen. Na eenige kiekjes gemaakt te hebben zijn we weer in de tram gestapt en naar huis teruggereden.

Na het avondeten ben ik nog even een wandeling gaan maken. Nu, op deze Zondagavond, was de drukte op de straten enorm. De rest van de avond hebben we verder rustig in het hotel doorgebracht.

Op een gegeven moment, toen ik door een der zalen wandelde, werd ik door eenige hevig ontstelde dames uit het gezelschap aangesproken, die me vroegen of ik ook wist waar de leider was. Een van de heeren uit hun groepje was n.l. na het middageten verdwenen en sindsdien niet meer boven water gekomen.

Toen ik mijnheer Perry zag, heb ik hem een en ander medegedeeld. De goede man schrok merkbaar. Hij wist van het geval af, maar dacht dat het verloren schaap tegen het avondeten weer terug gekeerd zou zijn. Nu was het al half elf en nog was er niets van hem te be-

Er werd voor de zekerheid in zijn kamer gekeken, maar het bed was onbeslapen. Toen hebben we maar de hotellier erbij gehaald die vervolgens de politie heeft gewaarschuwd en diverse hospitalen heeft opgebeld om te informeeren of er niet ergens een vreemdeling een ongeluk was overkomen. Nergens was echter iets dergelijks bekend. Het hopelooze van de zaak was, dat de bewuste man geen woord vreemde taal kon verstaan, noch spreken. En de volgende morgen moesten we al vroeg weer vertrekken naar Capri. Wat te doen.

We stonden eenigszins bedrukt het geval te bepraten, toen daar opeens als een geestverschijning, het was al over elven, de reeds verloren gewaande kwam binnenstappen. Of hij er toen van langs kreeg! Toen we na het middageten met z’n allen per tram naar Vomero gingen, bleek hij te laat gekomen te zijn en zag ons voor zijn neus wegrijden. In een andere tram ons achterna rijden kon of durfde hij niet, waarop hij maar is gaan wandelen, is toen natuurlijk verdwaald met het genoemde resultaat. Hij hield zich echter goed en vertelde dat hij een fijne wandeling had gemaakt door de stad en nergens had gezeten. Enfin, we waren allemaal blij dat dit avontuur goed was afgeloopen en we de volgende morgen voltallig naar Capri konden vertrekken.

Na ontbeten te hebben, werden we in 2 auto’s naar de haven gereden, waar we ons inscheepten op het s.s. Capri. Het was er heel druk en we moesten ons haasten een behoorlijk plaatsje te bemachtigen. Ik installeerde me vooraan onder de brug, waar ik een mooi uitzicht had. De zon scheen prachtig en een spiegelgladde zee lag voor ons.

Om 8.15 werden de ankers gelicht en voeren we de haven uit, langs de vele schepen die er gemeerd lagen en langs de talrijke torpedojagers en duikbooten die ook in de haven een ligplaats hadden gekregen. Ook lag er een groot passagiers- schip, geheel wit geschilderd met roode kruizen, ingericht als hospitaalschip. Boven ons vloog een eskader militaire watervliegtuigen. Langzaam verdween Napels achter ons, een aardig gezicht die stad tegen de heuvels opgebouwd. Heel in de verte in een blauwe nevel dook Capri al op. We lieten het eiland echter eerst nog rechts liggen en zetten koers op het schiereiland Sorrento.

Het beloofde een mooie tocht te worden met die zonneschijn en spiegelgladde zee. Hoe is het echter voor velen tegengevallen. Die gladde, rimpellooze zee was maar bedrog. In werkelijkheid stond er een lange deining die het schip aardig deed schommelen en stampen tegelijk, zoodat vele passagiers zeeziek werden. Op den duur begon ik me te vervelen daar vooraan, waar ik bovendien ook last had van de wind. Voorloopig was er toch niets te zien en ben ik een rondgang door het schip gaan maken voor zoover de ongeveer 1.000 passagiers nog een ruimte om te loopen hadden opengelaten.

Eindelijk kwam de kust weer in zicht en liepen we de haven van Sorrento binnen. Direct kwamen jochies in kano’s aangeroeid om naar munten te duiken. Het water was hier zeldzaam helder, je kon tot op de bodem alles duidelijk onderscheiden. Jammer dat we te kort bleven om nog even aan wal te kunnen gaan. Het is anders de moeite waard hoor. Wat een pracht natuur, iets dergelijks als Capri.

Na een kort oponthoud werd de reis voortgezet en ruim 3 uur na het vertrek uit Napels lagen we tenslotte weer rustig in de haven van Capri, tot groote blijdschap van de zeezieken. Hun vreugde bleek echter van korten duur te zijn, want niet zoodra lagen we aan de kade, of de steven werd weer gewend en kozen we weer het ruime sop. We voeren nu dicht langs de kust om het eiland heen, om tenslotte in volle zee te stoppen.

In de verte zag je een opening in de rotsen, de ingang van de beroemde Blauwe Grot van Capri. Een menigte roeibootjes schoot nu op het schip toe, maakten queue en voeren een voor een langs de inmiddels neergelaten statietrap om hun passagiers op te pikken, twee in ieder bootje.

Ook de passagiers op het groote schip moesten in de rij gaan staan en geduldig hun beurt afwachten. Door de sterke stroom dreef het schip echter telkens af en moest dan weer keeren en naar zijn oorspronkelijke ligplaats terugstoomen. Al wachtende dobberden we vroolijk op en neer, tot groot misnoegen die geen zeebeenen of dito maag had-den.

Om op alles voorbereid te zijn, heb ik gauw nog een broodje met kans gekocht om mijn maag te vullen. Ik begon alweer flinke honger te krijgen. Eindelijk kwam ik aan de beurt en kreeg als nummer twee in mijn bootje dé dikke Lafeber met zijn 250 pond, alzoo de dunste en de dikste man van het gezelschap samen in een bootje, tot groot plezier van onze rosier, die dan ook van zijn collega’s de noodige op- en aanmerkingen te hooren kreeg. Hij rook natuurlijk al een extra fooi voor zijn extra vrachtje.

Achter elkaar roeiden de bootjes naar de ingang van de grotten een voor een glipten ze naar binnen toe, een manoeuvre die niet zoo makkelijk is, daar de opening maar heel laag en nauw is en nauwelijks een bootje van dat formaat doorlaat. We moesten op onze rug op de bodem gaan liggen en op het moment dat de golf een neergaande beweging maakt,mrukt de roeier uit alle macht aan een in de opening aangebrachte ketting, het bootje de grot in. Eerste vereischte is natuurlijk een rustige zee, anders is de grot niet toegankelijk. Eenmaal binnen, kan je weer gewoon gaan zitten, want we zijn hier in een groot ruim gewelf, dat inderdaad op wonderlijke wijze blauw verlicht is door een of andere lichtweerkaatsing in het water.

Als je oogen na het schelle zonlicht buiten gewend zijn aan deze schemering, kan je alles duidelijk onderscheiden. Achter elkaar voeren we in een cirkel de grot rond. Wanneer je het water laat opspatten met de riemen, dan is ook het water blauw. Het maakt net zoo’n effect als het lichten van de zee. Een wonderlijk natuurverschijnsel.

Op dezelfde omslachtige wijze verlaten we weer de grot en roeien terug naar de groote boot die inmiddels weer een heel eind is afgedreven. Als alle liefhebbers hun beurt hebben gehad, gaat het full-speed terug naar Capri en deze keer kunnen we eindelijk van boord. Het is inmiddels middag geworden en uitgestorven ligt het haventje in de zon te blakeren.

De visschersbootjes zijn op het strand getrokken, hier en daar ligt de eigenaar in diepe rust op de bodem van zijn schuit, groote krabben kuieren over het steenige strand. Behalve eenige menschen die nieuwsgierig te voorschijn kwamen toen de nieuwe gasten voet aan wal zetten, was geen levende ziel meer te bekennen en lag het haventje, de Marina Grande, met de visschershuisjes er omheen eenzaam en verlaten in de zon te branden.

Met een tandradbaan gingen we omhoog naar het eigenlijke dorp Capri en toen merkte je eerst goed op wat voor een wondereiland we waren aangeland. We reden door bloeiende tuinen met vele sinaasappelboomen die vol hingen met groote oranje vruchten. De vele bloemen verspreidden een aangename geur. Temidden van deze pracht lagen de kleine huisjes verspreid in bonte wanorde, waar de rotsen het bouwen toelieten. Het stationnetje boven komt uit op een groot terras met eenige restaurants, vanwaar je een ideaal uitzicht hebt op de omgeving.

Links verheft zich de hoogste top op Capri met op de hellingen de verspreid liggende witte huisjes, recht naar beneden de Marina Grande, verder naar rechts de ruïne van Tiberius’ kasteel op een hooge rots en over de spiegelgladde zee de rookende Vesuvius op de achtergrond. Wat dichterbij het schiereiland Sorrento. Een pracht panorama vanaf dit terras met zijn met wingerd begroeide marmeren zuilen.

Dan loopen we door het miniatuur dorp naar Hotel La Palma. Eerst het dorpsplein. Op de hoek de eeuwenoude klokkentoren, daartegenover een kerkje en verder winkeltjes en talrijke restaurants. We gaan verder door een smal straatje vol met winkeltjes naar boven toe, tot we het hotel bereikt hadden dat zijn naam met eere draagt. De ingang gaat verscholen tusschen talrijke palmboomen.

Het is nog erg rustig op dit middaguur, iedereen doet zijn slaapje zoodat we eigenlijk op een erg ongewoon uur kwamen om nog te eten. Daar we echter verwacht werden, stond toch alles klaar en konden we direct toetasten. Gelukkig, ik had een honger als een paard. Er was zelfs muziek, het traditioneele strijkje dat ons verwelkomde met het bekende Isle of Capri en daarna zooiets als het Nederlandsche volkslied presteerde. Het is wonderlijk waar die kerels altijd zoo gauw vandaan komen.

We zaten in een groote ruime veranda met uitzicht op de tuin. De andere maaltijden hebben we altijd in die tuin gebruikt, onder de sinaasappelboomen met die lekkere groote vruchten als een tantaluskwelling vlak boven je hoofd. Het was een keurig, chique hotel, een van de bekendste op Capri. Ik kreeg weer een éénpersoons kamer (no. 11).

Ons was verzocht zoo weinig mogelijk bagage mee te nemen en de groote koffers in het hotel in Napels achter te laten. Ik heb die raad grondig opgevolgd en ben alleen maar met mijn kiektoestel om mijn hals aan boord gestapt. Mijn toiletetui heb ik ondergebracht bij een van de meisjes, terwijl een ander zich over mijn zwempakje had ontfermd. Daar ik door de warmte toch nooit met een pyama aan sliep, heb ik die ook maar achtergelaten.

Zoodra we gegeten hadden en ik me wat lekker had gemaakt, ben ik direct op stap gegaan. Ik kon de lust niet langer bedwingen om dit paradijseiland eens goed te gaan bekijken en in mijn eentje heb ik toen uren lang rondgezworven door dit wondere stukje natuur. Op Capri is eigenlijk maar één rijweg n.l. die van Capri naar Anacapri een dorpje gelegen aan de andere kant van het eiland. Verder zijn er alleen maar smalle straatjes die vaak trapsgewijs naar boven leiden.

In het dorp zelf liggen aan de “groote” weg de voornaamste hotels en talrijke restaurants en winkeltjes waar je een groote verscheidenheid van Caprisouveniers kunt vinden. De winkels van meer huishoudelijken aard, zooals bakker, slager en kruidenier, vindt, je in de nauwe steegjes die nauwelijks 1 meter breed zijn. Het postkantoor lag verscholen in een hofje achter het dorpsplein. Alles is er kraakzindelijk.

En dan wandel je naar buiten toe, trappen op en af, langs de smalle paadjes begroeid met bloeiende planten, langs de mooi aangelegde tuinen van de talrijke villa’s. Je loopt maar in het wilde weg, het geeft niet waar je terecht komt, overal is het even mooi, telkens weer een verrassend schoon uitzicht op de zee, die helderblauw zich een 100 meter beneden je uitstrekt.

Volg je de Via Augusto, dan zie je op het eind gekomen van dit mooie weggetje het meest bekende punt van Capri. Het pad krenkelt zich verder zig-zag naar beneden langs de hooge rotsen naar de Piccolo Marina, de Kleine Haven. Daar recht vooruit als je de Faraglioni, de rotsen die onkaam in de wijde watervlakte loodrecht uit de zee oprijzen. Ze zijn onbewoond, alleen de binure hagedissen leven er on slechts éénmaal is het iemand gelukt deze rotsen te beklimmen.

Dat was Spadero, de visscher, die in zijn jonge jaren die krachttoer heeft verricht. Nu is hij de welbekende figuur op Capri en iedereen die Capri bezocht heeft, heeft ook Spadaro gezien, zooals hij door het dorpje rondloopt de B0-jarige grijsaard met een lange pijp in de mond, met zijn spierwittepatriarchenbaard en zijn lange zilveren haren, waarop een zwierige vuurroode alpinomuts. Veertig jaren kon men hem er elken dag vinden, kon men hem fotografeeren, vele briefkaarten met zijn typische verschijning erop zijn er te koop, maar nu is hij dood. Eenige tijd geleden is hij overleden en het bericht van zijn dood werd naar alle deelen van de wereld geseind, want Spadaro was een beroemd man die overal vele vrienden had, van hoog tot laag.

Ik heb deze typische figuur ook nog verscheidene malen ontmoet, nu eens buiten op de hooge rotsen waar hij naar de zee zat te staren, dan weer rustig zijn pijpje rookend, gezeten op het stoepje van het stadhuis op het pleintje. Het is geen wonder dat temidden van deze schoone natuur de menschen gelukkig zijn en hun tevredenheid op muzikale wijze tot uiting brengen. Anders kan ik het niet verklaren dat er zooveel uitstekende zangers schuilen onder het gewone volk. Op mijn wandelingen over het eiland heb ik er heel wat hooren zingen, terwijl ze van hun werk terugkomende de rotsige paadjes afliepen, zoo b.v. die twee, die uit volle borst duetten uit een bekende opera ten beste gaven.

Toen ik weer terugkwam in het dorp, was het veel drukker geworden. Behalve de talrijke vreemdelingen die er in hun luchtige kledij rondliepen, was ook de inheemsche bevolking in groote getale op het pleintje aanwezig. Er was blijkbaar wat bijzonders op til. Door de nauwe straatjes trok een muziekcorps en van alle kanten marcheerden troepen ballila en andere Jeugdgroepen op naar het plein, waar een plechtigheid gehouden zou worden ter nagedachtenis aan een of andere gebeurtenis uit de Wereldoorlog.

Een hooge mijnheer hield vanaf de trappen van het stadhuis een toespraak, welke telkens onderbroken werd door een stukje muziek. Daarna werden namen voorgelezen en volgde een symbolische promotie die hierin bestond, dat van elke groep een vertegenwoordiger uit de handen van een hoogere in rang een onderscheidingsteeken ontving. Zoo kreeg b.v. een ballilajongen voor het front der opgestelde troepen een das, het onderscheidingsteeken van een hoogere groep, deze groep ontving weer een muts, enz., enz.

Tenslotte speelde de muziek het Italiaansche volkslied en was deze plechtigheid ten einde. Het was stampvol op het pleintje tijdens deze gebeurtenis. De heele bevolking was uitgeloopen achter de muziek aan. Kleine kinderen op de armen van hun moeder dansten mee op de maat van de vroolijke marschen. Het gevoel voor rythme zit er wel vroeg in.

Toen Capri uit zijn middagslaap ontwaakt was, merkte je eerst goed hoeveel vreemdelingen er waren, vooral veel Duitschers. Het was een mondain gedoe met veel bruin gebrande gezichten en een minimum aan kleedij, voornamelijk strandpyama’s, shorts, e.d. De Hollanders uit onze groep blonken in dit milieu uit door hun degelijkheid. De rest van de middag heb ik doorgebracht temidden van dit gezellige gedoe. Als ik moe was van het rondslenteren, streek ik neer in een van de restaurants op het terras om te genieten van het uitzicht en om te kijken naar de promenade op de Piazza. Alles flaneert er zoo langs, heel gezellig.

Na het avondeten ben ik weer de Via Augusto afgewandeld, naar het punt vanwaar je het mooie uitzicht hebt op de Faraglioni. Nu, met volle maan was het zoo mogelijk nog mooier. Het maanlicht weerspiegelde zich in de rimpellooze watervlakte, die zonder merkbare overgang zich voortzette in de heldere hemel. Onder de rotsen kwam langzaam een lichtje aangedreven en in de stilte hoorde je vanuit de verte het gezang van de visschers. Schitterend mooi is het hier.

Tegen een uur of tien ’s avonds wordt het weer stil op Capri. Wel zijn er enkele gelegenheden waar muziek is, maar publiek was nergens te vinden. Of het misschien later in de nacht gezelliger zou worden, heb ik niet kunnen constateeren, daar ik deze keer maar eens wat vroeger naar bed ben gegaan.

Den volgenden morgen na eerst de noodige inlichtingen bij den portier ingewonnen te hebben, op stap gegaan naar Anacapri. Je kan met een bus gaan, het eiland is één gammel vehikel rijk, of met een wagentje. We hebben natuurlijk het laatste gekozen en hebben met ons vijven twee rijtuigjes genomen. Ik op de bok van het voorste wagentje en daar gingen we.

Het eerste gedeelte door het dorp kon het paard nog gewoon draven, maar al spoedig ging het stapvoets in kronkelingen omhoog. De weg loopt vlak onder de rotsen door, om de hoogste top van het eiland heen. Diep beneden je aan de rechterkant, ligt de zee. Het wagentje zag er, zooals met alles op Capri het geval is, keurig netjes uit en de eigenaar bleek ook een alleraardigste kerel te zijn. Zoo goed en zoo kwaad als het ging, vertelde hij ons in gebroken Duitsch allerlei bijzonderheden en wees ons de mooie plekjes aan. Boven op deze bok kreeg ik bovendien mijn eerste les in Italiaansche
gramatica.

Het paard kent de weg wel en behoeft alleen maar van tijd tot tijd aangemoedigd te worden met een lang gerekt “aaaah”, een verkorte uitgave van het woord “avantie”. Op een gegeven moment sprong de koetsier van de bok af, liet zijn paard op eigen houtje verder gaan en ging zelf bloemen plukken om vervolgens de meisjes elk een bouquetje aan te bieden. Van de foto’s uit het boek van Axel Munthe “De Geschiedenis van San Michele”, herkende ik de Rocca Barbarossa, de vrijplaats der duizenden vogels die op Capri een rustpunt vinden op hun groote tocht over de Middellandsche Zee, vroeger werden ze gevangen, man dankzij de Munte is en deze moordpartij op groote schaal thans een eind gekomen.

We passeerden ook de trap, tot voor kort, voordat deze rijweg bestond, de eenige verbinding van Capri met het hooger gelegen Anacapri en die leidde van de Marina Grande, is an Eichele naer Anseapri. Vanaf de Ville Bella Viste konden we constateeren hoe buitengewoon good deze naam is gekozen. Op deze hoogte kon je door het heldere water tot op de bodem der zee kijken, die, naarmate de ondergrond anders was, diverse tinten vertoonde. De scheepjes leken meer in de lucht te zweven dan op het water te rusten. Het is eigenlijk niet to beschrijven hoe mooi het hier is, dat moet je zelf gezien hebben.

We passeerden menschen die langs de weg stonden te praten voor eenige bloementuinen Onze koetsier riep hun wat toe in het voorbijrijden. Op de terugweg bleek wat hij gezegd had. Toen stonden diezelfde menschen ons op te wachten met een groote bos bloemen die ze de meisjes aanboden. Charmante lui daar op Capri. Om de fool was het niet in de eerste plaats gedaan, het voornaamste was de signorina’s te behagen.

Intusschen hadden we Anacapri bereikt, een alleraardigst dorpje, veel rustiger dan Capri. Terwijl we rondwandelden, bleven de wagens wachten. Onze vriend had nu tijd zijn meegebrachte boterhammen op te eten, maar alvorens te beginnen, vroeg hij of wij misschien ook trek in een hapje hadden.

In dit vriendelijke dorpje met zijn kleine huisjes met tuinen vol bloemen en schaduwrijke straatjes, hebben we eenigen tijd rondgedwaald. Daarna zijn we naar San Michele gewandeld, de bekende villa van de niet minder bekende dr. Axel Munthe. Wat een voorrecht om daar te kunnen wonen. Langs een smal, met planten en bloemen begroeid paadje, ligt de voorname witte gevel, die zooals in Italië het geval is, de schatten binnen als het ware voor de buitenwereld beschermt. Een mooie bronzen deur vormt de ingang, maar verder wordt de witte muur slechts hier en daar onderbroken door kleine venstertjes met gebeeldhouwde zuiltjes versierd. Het maakt een rustige voorname indruk, die geheel pant in deze lieflijke, zonnige en tevens imposante omgeving.

Boven op zijn voetstuk op een hoek van het huis, liet de sfinx, door dr. Munthe ergens gevonden en met veel moeite naar boven gebracht, te staren over de Golf van Napels, die heel diep beneden hem zich uitstrekt. Een indrukwekkend uitzicht kan je hier bewonderen.

We wandelden door de smalle, zonnige straaten lange de witte, met bloemen en planten begroeide huisjes naar de wachtende rijtuigen en reden weer stapvoets terug naar Capri, nogmaals genietende van deze schitterende natuur. Na het middageten ben ik ook eerst een uurtje gaan rusten en in mijn nakie even op bed gaan liggen. Het begint hier al aardig op Indië te lijken, alleen is de temperatuur er aangenamer, doordat van alle kanten de frissche zeewind waait.

Na deze siesta ben ik met eenige reisgenoten in zee een bad gaan nemen, We daalden het rotsige pad af naar de Picolo Marina, waar we ons in badhokjes konden verkleeden. Even moest je wennen om met bloote voeten over het rotsige strandje te loopen dat geheel bedekt was met door de zee rond geschuurde steenen. In zee was het heerlijk, het spiegelgladde water was helderblauw en doorschijnend.

Na deze opfrissching ben ik met De Haan weer op onderzoekingstocht gegaan. We hebben geloopen waar de straatjes en trapjes ons voerden, klauterden langs smalle voetpaadjes de hellingen op en vonden overal een even mooi uitzicht. Tegen de namiddag waren we terug in het inmiddels weer ontwaakte Capri. De uurtjes vóór het eten heb ik doorgebracht op het terras van Villa Krupp, vanwaar men een schitterend uitzicht heeft op de Faraglioni, op het gezellige pleintje en in de drukke winkelstraatjes.

Na het eten even nog een wandeling gemaakt en de rest van de avond rustig in de hall van het hotel blijven zitten. De volgende morgen moesten we vroeg op, de kellners die ons bij het ontbijt bedienden waren kennelijk zóó uit hun bed gestopt. Het was weer prachtig weer en voor het laatst kon ik nog genieten van het uitzicht vanaf het terras alvorens met het kabelbaantje naar de haven af to dalen. Behalve mijn kiektoestel was mijn bagage nu uitgebreid met het schilderij dat ik in Capri and gekocht als de oude en aan deze mooie dagen.

Beneden moesten we nog even in de blakerende zon die op dit vroege uur al aardig kan steken, wachten op de postboot die van Sorrento moest komen. Om 8 uur werden de trossen losgesmeten, voeren we het haventje uit en verdween Capri langzaam uit het zicht. In 1 1/2 uur bracht de “Principesse Mafala” ons na zijn vlotte, rustige reis zonder onderbreking weer terug naar Napels.

We hadden ontdekt dat we een beroemd medepassagier aan boord hadden. In de le klas salon was n.l. een valies ontdekt met de naam van dr. Munthe erop. Hijzelf was echter niet te vinden. Bij het aan wal stappen in Napels heb ik nog even gewacht en zag, toen iedereen al weg was, een heer die zoo goed als blind is, voorzichtig tusschen twee mannen in, van boord gaan en naar een auto wandelen. Ik herkende hem zoo van de foto uit zijn boek.

In twee groote bussen reden we naar het hotel, waar onze achtergelaten bagage al voor ons was klaargezet. We zouden eerst om 12 uur vertrekken en hadden dus nog de tijd om wat te gaan gebruiken. Ik bestelde een groote flesch spuitwater en vroeg de kellner daarna nog een tweede glas, omdat ik alleen de flesch niet leeg kon krijgen en iemand anders daarom ook een slokje had aangeboden. Ongelukkigerwijze had ik nu te doen met een niet-talensprekende kellner en had zoodoende de grootste moeite om het gevraagde te krijgen. De kerel kwam met van alles en nog wat aandragen. Op een ge- geven oogenblik verscheen hij zelfs met een borrel, kant en klaar geschonken. Ik ging toen met hem naar het buffet in de hoop dat de man daar me wèl begrijpen zou. Het eenige resultaat dat ik daarmee echter bereikte was, dat hij vóór ik het kon beletten een andere flesch had opengetrokken om me daaruit te bedienen. Ten einde raad ben ik toen maar zelf achter de toonbank gestapt en heb me een glas uit de voorraad uitgezocht.

Na dit intermezzo ben ik nog even de stad ingewandeld om hier en daar de winkels to bekijken. Ver weg kon ik niet meer, want on 12 uur moesten ve vertrekken. Daar het maar een kort eindje was, hebben we zelf onze koffers gedragen naar de trein, die alweer met een voor ons gereserveerde wagon gereed stond. Om 13.30 vertrokken we om via Rome ongeveer 13 uur later Pisa te bereiken. Het was een heels rek en dit gedeelte is wel het minst prettige deel van de reis geworden. In het begin ging het nog wel. We begonnen met direct in de restauratiewagen te gaan eten en hadden tot Rome, waar we om ongeveer 6 uur aankwamen, nog een genoegelijke reis. In Rome moesten we overstappen in een trein waar we niet zooveel ruimte hadden waardoor we onze coupes met nog een paar anderen moesten deelen.

Bovendien kwamen we tot de ontdekking dat in deze trein geen restauratiewegen meereed, zoodat hals over kop nog gezorgd moest worden voor een 50-tal lunchpakketten, die nog net op tijd klaargemaakt waren en juist op het moment dat we zouden vertrekken in de trein werden gesmeten. De zakken waren goed voorzien, behalve brood met kaas, ham, fruit e.d. zooveel, dat niemand het op kon, ook een fleschje roode wijn. Ik had voor me zelf gauw een zak met een goed gevulde flesch uitgezocht, want ik had door de warmte steeds dorst. Bovendien had ik in Rome een groote flesch spuitwater ingeslagen als proviand voor het verdere gedeelte van de reis en ook nog een fleschje Vermouth en een bekertje. Ik had dus genoeg te drinken, maar dat was wel noodig want het was vrij benauwd. Al gauw zag je dan ook geen enkele heer meer met een boord om, behalve ik dan

Of het nu door de wijn kwam of door de warmte of gecombineerd, in elk geval heb ik het gezelschap nog niet zoo luidruchtig meegemaakt als nu. Toen het donker begon te worden vielen de meeste in slaap gelukkig en keerde de rust weer. In de schemering reden we weer langs de kust, waar de zon met talrijke kleurschakeeringen in de zee, waarop tallooze visschersscheepjes dobberden, onderdook. Aan de andere kant verscheen toen een groote volle maan, die het landschap op haar beurt belichtte. Na zoo’n lange vermoeiende dag vielen de laatste uurtjes niet mee. Ik probeerde te slapen, maar kon m’n draai maar niet vinden, zoodat ik wat blij was, toen we tegen middernacht eindelijk in Pisa aankwamen. We werden ondergebracht in 2 hotels, vlak in de nabijheid van het station. Ik werd ingedeeld in Hotel Washington (kamer 18), een heel eenvoudig hotel, waar ik echter een groot bed had waarin het goed rusten was na die lange en vermoeiende dag.

Den volgenden morgen om 8 uur, na het ontbijt, ontmoetten we elkaar weer op het stationsplein, vanwaar we met een tram naar de scheeve toren zouden rijden. We konden net allemaal in dewagon die bij het beginpunt nog zoo goed als leeg was, en reden toen door een leelijke stad naar het doel van onze tocht. Wat is Pisa me tegengevallen. Hier is nu niets mooi te vinden. Het is een zeer oude stad met veel oude gebouwen die echter een doodsche indruk maken. Er is haast geen groen te bespeuren om het geheel wat op te fleuren. Alles is steen en nog eens steen. Door een bijzondere bestrating waren de wegen a.h.w. een voortzetting van de huizen. Dezelfde kleur, dezelfde soort steen, zonder eenige kleurschakeering.

We reden over een brug over de Arno, die echter geheel opgedroogd was en ook alleen maar zijn steenen bedding vertoonde. Misschien dat de beroemde toren zou meevallen, maar ook dat was niet het geval. Op een groote open vlakte stonden de drie meest bezienswaardige gebouwen van de stad netjes naast elkaar gepoot, zonder eenig verband zoomaar ergens neergezet, drie pronkstukken wel is waar, stuk voor stuk bijzondere staaltjes van bouw- en beeldhouwkunst, maar zoo zielig zonder sfeer, zonder bijzondere entourage, zoomaar op een groot plein, dat gedeeltelijk afgesloten is door een muur en gedeeltelijk omringd is door winkeltjes.

Daar stonden op een rijtje in wit marmer in het schelle zonlicht te schitteren het Bartisterium. de Dom en de Scheeve Toren. Wanneer men ze stuk voor stuk bekijkt, valt er zeer veel te bewonderen, maar als onderdeel van het stadsbeeld komen ze allerminst voordeelig uit. In het ronde Baptisterium (12e en 13e eeuw) valt direct op de marmeren kansel van Niccolo Pisano, heel fijn gebeeldhouwd met allerlei Bijbelsche voorstellingen.

Een andere bijzonderheid is de buitengewone acoustiek. De portier zong enige tonen en zijn stem werd zóó veelvoudig weerkaatst, dat het leek of een heel orgel speelde.

De Dom (1le en 126 eeuw) is ook geheel uit wit marmer opgetrokken, aan de voorgevel zeer rijk versierd met een zuilenfacade. Het interieur is ook buitengewoon rijk versierd, 60 kolommen dragen het dak en aan de wanden hangen prachtige schilderijen. In het midden hangt aan een lange ketting een bronzen lamp. Door het bewegen van deze lamp heeft indertija Pisa’s grootste zoon, Galilei, de slingerwetten ontdekt.

Naast de Dom verheft zich de Campanile, (12e eeuw), versierd met 180 marmeren zuilen. Dit is de z.g. Scheeve Toren, waar ik even ingeweest ben, wat een rare gewaarwording geeft, daar alles scheef om je heen staat. Op een hoek van dit groote plein staat een winkel waarin marmeren beelden te koop waren van kleine prullen als “Scheeve Toren presse-papiers” tot de schitteredste kunstwerken toe. Sommige menschen waren hier niet weg te krijgen.

Ik heb er ook even doorgewandeld, maar daar het me niet interesseerde, ben ik weer op de tram gestapt en naar huis teruggereden. Daar heb ik mijn koffer opgepikten vast naar het station gewandeld in afwachting van de rest van het gezelschap. Om 10.50 vertrokken we weer naarRapallo. Ik ben blij dat ik een van de wereldwonderen nu ook gezien heb, maar overigens kan ik Pisa niet apprecieeren.

Door een misverstand van de leider kwamen we in een gewone wagon terecht die al gedeeltelijk bezet was, terwijl er ergens in de trein een voor ons gereserveerd rijtuig meereed. Een gedeelte is toen gaan verhuizen met al hun bagage door de nauwe gangen. De meisjes en ik hebben echter de boel gelaten waar ze was en zijn fijn in een leege le klas coupee gaan zitten. Dat hebben we meer gedaan.
Als er dan een conducteur kwam, zei ik “biglietti commitiva” en dan was het in orde. In de trein hebben we geluncht en daar we weer langs de kust reden, konden we opnieuw genieten van het mooie uitzicht.

In de voormiddag kwamen we in Rapallo aan. De bagage ging met een vrachtauto naar St. Margherita en wij zijn er heen geloopen. Het was een sardies wandeling lange de ses over een geaccidenteerde weg, lange mooie villa’s en aardige visschersdorpjes. Al spoedig had ik het gezelschap achter so gelaten en kon nu op mijn gemak genieten van de mooie natuur. Doordat de kustlijn in talrijke bochten loopt, heb je niet het idee aan zee te zijn, maar je eerder want can gen der groote meren, daar de horizon steeds voor een gedeelte door berghellingen wordt afgesloten.

In Hotel Mignon-Méditerrannée kwamen de wandelaars langzamerhand weer bij elkaar. Het grootste gedeelte kon in dit hotel ondergebracht worden, maar een paar moesten hun intrek nemen in Hotel Suisse, een eind verder op een heuvel gelegen. Tot deze laatsten behoorde ook ik gelukkig. Hotel Suisse was in de eerste plaats een beter hotel dan Mignon, maar had bovendien het voordeel van een betere ligging. Vanaf mijn balcon had ik een pracht uitzicht op de zee.

De eerste indruk was echter niet gunstig. Vanaf de strandboulevard sloegen we een zijstraat in die niet veel goeds voorspelde. We liepen vervolgens een poort door waarop de naam van het hotel stond
en bevonden ons toen opeens in een groote tuin. Verschillende paden leidden door een overvloed van bloemen, cactussen en palmen naar boven toe, naar het hotel. Vooral ’s avonds was het er fijn. Een sterke bloemengeur steeg toen op. De volle maan bescheen de tuin, hierbij geholpen door de duizenden vuurvliegjes die er rond krioelden.

Vanaf mijn balcon had ik die avond een pracht uitzicht op de spiegelgladde, maanverlichte zee. Op de heuvels schitter-den de lichtjes, van tijd tot tijd zag je in de verte een trein rijden. Telkens schoot het rijtje lichtjes weg in de duisternis, om een eindje verder weer tevoorschijn te komen. Hieraan kon je zien hoeveel tunnels er wel zijn. Aan de overkant op zee weerlichtte het herhaaldelijk, maar gelukkig hebben wij geen regen gehad. Het was en bleef ideaal weer. Op dit balcon heb ik geruimen tijd gezeten om te genieten van deze buitengewone avond.

Toen ik me na aankomst wat opgefrischt had, ben ik direct de boulevard opgewandeld, het park doorgeloopen en overal eens rondgekeken. Voor die middag stond een boottochtje op het programma, dat door een nalatigheid van de leider echter gedeeltelijk in het water is gevallen. Zoo wist een gedeelte niet dat er werd gevaren en de rest wist niet om hoe laat en waar er verzameld moest worden. Het was dan ook meer een toevalligheid dat ik in de nabijheid was, toen er getracht werd nog zooveel mogelijk liefhebbers bij elkaar te brengen.

In een 3-tal sloepjes met buitenboordmotor zijn we toen langs de kust naar Porto Pino Mare ge-varen, een aardige tocht over de spiegelgladde blauwe Mid. Zee. Door het doorschijnende water heen kon je op de bodem en op de rotsen de visschen en koralen zien. Verscholen achter een van de talrijke kapen, zag ik een paar onderzeeers liggen, die ons eraan herinnerden dat het om deze zelfde mooie, vriendelijke Midd. Zee niet overal rozengeur en maneschijn is.

Als nummer laatst, wij hadden extra ballast in de vorm van de dikke Lafeber, draaiden we het haventje van Porto Fino binnen, dat geheel door heuvels is ingesloten. In dit natuurlijke haventje lagen verscheidene schitterende jachten en verder een paar visschersbootjes. Op een pleintje aan het water hebben we in een der restaurants wat gebruikt. Ik heb de spécialité de la maison besteld, n.l. een pêche melba, die overigens erg in trek was.

Na dit lekkers verorberd te hebben, ben ik wat rond gaan kijken in dit visschersdorpje, waar heel veel pittoreske plekjes te vinden zijn. Met de bootjes zijn we vervolgens weer teruggevaren naar St. Margherita, waar we het uitstekende diner dat in de tuin werd opgediend, alle eer hebben aangedaan.

Voor degenen die de boottocht gemist hadden, bestond gelegenheid om het ’s avonds alsnog te doen. Ik ben eerst nog wat gaan wandelen en heb daarna de rest van de avond doorgebracht op het terras van een der restaurants, vanwaar ik een aardig kijkje had op de pantoffelparade op de boulevard.

Den volgenden morgen was ik om 6 uur al weer present. Vóór het ontbijt heb ik met nog een viertal anderen eerst nog een heele wandeling gemaakt. Daar we de vorige dag al van de richting Rapallo waren gekomen, besloten we nu de andere kant op te gaan, naar Porto Fino. Vergeleken met de boottocht viel de tijd die we erover gedaan hebben niet mee. Dit was ook niet te verwonderen; met de boot hedden we alle sochten afgesneden en nu moesten we alle kronkelingen die de kust en dus ook de weg maakte, volgen. Telkens dacht ik, achter deze kaap ligt Porto Pino, maar steeds was het mis.

Toch heb ik genoten van deze morgenwandeling langs de prachtige rotsige kust. Verscheidene visschers waren bezig hun buit binnen te halen. Het lijkt voor hun wel luilekkerland. Tot hun dijen staan ze in het water en met een speer prikken ze telkens hun prooi vast, vooral veel inktvisschen en dergelijke lekkernijen. We passeerden Farragi, een alleraardiget badplastaje en kwamen tenslotte in Porto Fino.

In een van de restaurants waren ze gelukkig al bezig de bool weer klaar te zetten. We zijn er op het terras gaan zitten en al gauw kwam de vrouw des huizes aanzetten met een groote pot dampende koffie. Of we het ons goed hebben laten smaken. In het haventje had net een 3-tal katjongs een groote inktvisch gevangen, die toen eerlijk verdeeld moest worden. Gelukkig heeft zoo’n dier een aantal armen dat door drie gedeeld kan worden, zoodat ieder tevreden met zijn buit naar huis kon gaan.

Daar de wandeling meer tijd gevergd had dan we oorspronkelijk berekend hadden, zijn we maar weer met een bootje teruggekeerd en kwamen juist op tijd voor het ontbijt, dat ook buiten geserveerd werd, aan. Na het ontbijt hadden we nog even gelegenheid om op de markt rond te loopen die gehouden werd in de straten voor het hotel. Daarna wandelden we naar het station waar om 10.17 de reis naar Genua werd voortgezet. Het ging weer langs de kust, waar volop te genieten was. In minimum van tijd waren we dan ook in Genua. De bagage werd op het station achtergelaten en wij staken het plein over waar we eerst

Na het eten hebben we in een 2-tal autobussen een groote toer door de stad gemaakt. Na verloop van ruim tien jaar is het wel aardig de oude herinneringen weer eens op tefrissohen. Iets nieuws voor mij was het Campo Santo. Naast een hoop bombast heb ik er toch ook veel mooi’s gevonden, zooals b.v. een biddende monnik. Je vraagt je wel eens of hoe het mogelijk is zoo iets “levends” te scheppen uit een brok steen.

Na het bezoek aan het Campo Santo zijn we de Righi opgereden, een aardige rit, tot aan een restaurant op het hoogste punt gelegen, vanwaar men een uitgestrekt panorama ziet van Genua en omstreken. Ne de afdaling werd een rit gemaakt door de stad. We passeerden o.a. het huis waar Columbus gewoond heeft en reden door drukke winkelstraten langs een groot plein, waar juist op dat moment voor het Graf van de Onbekende Soldaat een groote betooging werd gehouden.

Tegen etenstijd waren we weer terug in het hotel. Na het diner weer naar het station en om 18.57 werd de reis voortgezet naar Turijn, waar we om ongeveer 21 uur aankwamen. We logeerden in dezelfde hotels als op de heenreis en ik kreeg zelfs dezelfde kamer.

’s Avonds eerst met de meisjes een ijsje gaan eten en daarna nog een wandeling gaan maken o.a. naar de groote monumentale brug over de Po, die heel in de diepte langsstroode. Teruggekeerd van deze wandeling heb ik, om deze dag te beeindigen, op het terras van een der restaurants op deboulevard mijn laatste lires besteed aan een Vermouth. Een welbesteede dag was weer achter de rug. Ik had koffie gedronken in Porto Fino, ontbeten in St. Margherita, ge-luncht en gedineerd in Genua en een borrel gedronken in Turijn.

Den volgenden morgen verlieten we Italie. Tot de Fransche grens reden we nog heel confortabel in onze tweede klas wagon en genoten volop van de bergen, waar we nu weer midden in zaten. We zagen weer de met sneeuw bedekte toppen, die nu door de zon beschenen werden. Beeken en bergriviertjes bruischten met woedt geweld, overal in talrijke watervallen omlaag. Op deze hoogte was het heerlijk teren. In Modane moesten we echter overstappen in de Fransche trein, waar voor ons een voorweerdelijk 3e klas vehikel werd aangehaakt.

Na voortdurend 2e en zelfs le klas gereisd te hebben en op de heenreis op ditzelfde traject wel is waar ook 3e klas maar dan in een nieuwe wagon met leeren zittingen, viel dit niet mee. Bovendien begon het toen we de vlakte wear bereikt hadden, aardig warm te worden. Hoewel het tot Parijs nog een heele rek was, heb ik het per slot toch niet zoo erg gevonden. Twee maal konden we als aangename onderbreking naar de restauratiewagen wandelen, een heele tippel, daar die wagen vooraan gekoppeld was en wij er helemaal achteraan bungelden.

Beide keeren heb ik een flesch witte wijn bij het eten besteld, waar ik me flink te goed aan heb gedaan. Daar ook de Fransche keuken haar naam handhaafde, zijn dit twee zeer aangename onderbrekingen geworden gedurende deze lange, warme en stoffige reis. Ook ’s middags tijdens het theeuurtje heb ik in het restauratierijtuig wat gebruikt en zoodoende was Parijs toch nog betrekkelijk vlug bereikt.

Om 22.30 waren we aan de Gare de Lyon. Doordat de bussen lang op zich lieten wachten, ging een hoop kostbare tijd verloren. We reden naar Hotel Garnier, waar we allemaal dezelfde kamers kregen als op de heenreis. Hierdoor werd weer wat tijd teruggewonnen. Even mijn hoofd onder de kraan gehouden, vervolgens de Boulevards opgekuierd en tenslotte neergestreken op het terras van Café de la Paix.

Niettegenstaande het late uur was het nu nog zeer druk op straat. Ik heb er heel genoegelijk gezeten en het levendige gedoe op de boulevard, trottoirs en terrassen aangezien, totdat na twaalven de drukte eenigszins begon te luwen.

’s Morgens na het ontbijt ben ik de stad ingegaan, overal de bekende plekjes opgezocht, hier een stukje gewandeld, daar een eindje gereden, staande op het achterbalcon van een bus. Aan de Champs Elysees ben ik even gaan rusten in de tuin van een der talrijke restaurants. Het was vrij warm, zoodat mijn flesch spuitwater met veel ijs me goed smaakte.

In Frankrijks hoofdstad beleefde ik het eigenaardige geval dat ik, wanneer ik in het Fransch wat aan de kellner vroeg, promt in het Engelsch antwoord kreeg. Zooveel Duitschers als je in Italië aantrof, zooveel Engelschen en Amerikanen ontmoette je in Parijs. Behalve ik als Hollander zaten er in het bewuste restaurant uitsluitend Amerikanen, te oordeelen naar hun “slang”.

Toen ik weer op krachten gekomen was, ben ik op zoek gegaan naar de Wereldtentoonstelling die eenige tijd geleden officieel geopend was. Op de Place de la Concorde stond een groote monumentale ingang, maar verder was er niet anders te bekennen dan een groote chaos van houten geraamten der in aanbouw zijnde pavillioens. Ik vervolgde mijn wandeling langs de Quai d’Orsay naar de Champ de Mars. Overal één groote rommelzooi, nergens was ook maar een stand, hoe klein ook, geheel voltooid.

Behalve de Eiffeltoren die onbereikbaar midden in deze chaos stond, was hier niet veel meer te zien. Ik heb daarom maar gauw een bus gepikt en ben naar de Opera gereden. Alvorens naar het hotel terug te keeren, ben ik eerst nog aan de Bd. des Italiens op een terras een Dubonnet gaan drinken, heb een krant gekocht om weer eens wat nieuws van de buitenwereld te vernemen en ben daarna naar huis gewandeld, waar ik precies op tijd was voor het middageten, ons galgenmaal.

Om 13.30 reden de auto’s ons naar Gare du Nord. Terwijl wij op het vertreksein stonden te wachten, reden verscheidene lange treinen het station binnen volgepropt met communisten, die blijkbaar naar een of andere meeting moesten. Luidkeels brulden ze de Internationale of groetten met gebalde vuist. Het was een fraai stel, voor het grootste deel lieden van minder allooi, maar er waren toch ook verscheidene nette, althans net gekleede menschen onder. Daar zal Frankrijk nog plezier van beleven. De vriendschap met Rusland zal het land wel heelemaal naar de bliksem helpen.

De reis verliep zeer voorspoedig. We zaten weer fijn in een 2e kl. coupee, ’s middags ben ik in de restauratiewagen wat gaan drinken, zoodat, voordat we het wisten de Fransche en Belgische grenzen gepasseerd waren en we alweer in Roozendaal stonden waar het gezelschap in diverse groepen uiteenviel.

De hoofdleider die in Maastricht woont had al in Brussel afscheid van ons genomen, een gedeelte van het gezelschap ging met onze trein verder naar Rotterdam en den Haag, een andere groep vervolgde in een andere trein de reis naar Amsterdam en ten slotte bleef er nog een groep “diversen” over, bestaande uit 2 Tilburgers, 2 Zwollenaren en 2 Utrehtenaren. In Tilburg verliet het echtpaar Ooms de trein en in den Bosch namen mevrouw en mijnheer Eymers afscheid van de twee laatst overgeblevenen n.l. mijnheer Kreugel en ik.

Wij moesten in den Bosch overstappen in een stampvolle trein, die om een uur of half elf in Utrecht aankwam. In een taxi reden we naar mijnheer Kreugels huis, waar ik was uitgenoodigd om nog wat mee te eten. Mevrouw had voor het een en ander gezorgd en zoo heb ik dan mijn reis besloten met een etentje bij vreemde menschen zoo ongeveer tegen middernacht.

Met een taxi ben ik vervolgens naar de Maliebaan gereden, waar alles al in diepe rust was. Den volgenden dag kon ik nog fijn blijven uitslapen. Als je eenmaal weer tot rust gekomen bent, merk je pas dat je toch wel moe bent na zoo’n inspannende reis. Als ik het zoo achteraf beschouw, merk ik dat ik gedurende deze reis heel wat uurtjes slaap te kort ben gekomen vergeleken met normaledagen. Maar ze waren goed besteed. Ik heb wel het maximum uit deze reis gehaald. Ben steeds in de weer geweest, van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat en ik bewaar dan ook de meest aangename herinneringen aan deze mooie, interessante en zeer gevarieerde reis.