Limburg – 1940

Zomer 1940. In Europa woedt nog steeds de oorlog. Reizen naar het buitenland behooren dus tot één van de onmogelijkheden die de nieuwe toestand geschapen heeft. Dan maar de vacantie in eigen land doorgebracht, waar toch ook mooie plekjes te vinden zijn waar men volop kan genieten van de schoone natuur en waar veel interessants is dat de aandacht kan boeien.

Een van die mooie plekjes is Limburg, het land met de glooiende heuvels en groene dalen, waardoorheen heldere beekjes slingeren, het land met de gele korenvelden, sen omzoomd door hooge populieren, met rijkbeladen boomgaarden tegen de hellingen op, waarin het roodbonte vee vredig graast, waar de weggetjes kronkelen langs vriendelijke dorpjes en gehuchten, langs witgekalkte boerenhofsteden en oude statige kasteeltjes, waar een vriendelijk volk woont, wiens zangerige taal aangenaam in de ooren klinkt, het land met de eeuwenoude kerken en kathedralen en heiligenbeeldjes op de kruispunten der wegen, het land tenslotte van de heerlijke bieren, die zoo goed kunnen smaken, vooral nadat moeizaam een steile helling is beklommen.

Klein Zwitserland wordt Limburg genoemd en niet ten onrechte. Het is hier een berglandschap in miniatuur, maar hoe “klein” ook, sommige hellingen bleken ons toch te machtig te zijn. Daar konden we met onze tandem niet tegenop zwoegen. Neen, makkelijk hebben ze het ons niet gemaakt de Limburgsche “bergen”, maar was eenmaal de hindernis overwonnen, dan wachtte ons altijd de belooning, een wijd panorama over het golvende land en een vlotte afdaling in een stevig tempo.

Afbeelding van overstappende treinreizigers naar vervangend busvervoer bij het N.S.-station Waardenburg te Waardenburg in verband met de tijdens de eerste oorlogsdagen vernielde spoorbruggen in de spoorlijn Utrecht-Den Bosch.

Zaterdag 10 Augustus. De Diesel gaat niet verder dan Waardenburg. Nu rijdt een bus ons tot aan de aanlegsteiger van het veer over de Waal. De groote bruggen zijn vernield en liggen in stukken en brokken over de breede stroom als een trieste herinnering aan het oorlogsgeweld dat over ons land is gekomen. Een pontje tracht nu zoo goed mogelijk de bruggen te vervangen en vaart onafgebroken de rivier over en weer om de dichte stroom reizigers en voertuigen te verwerken.

Op de kade bij Zaltbommel stonden andere bussen gereed om ons verder te transporteeren naar ’s Hertogenbosch. Vergeleken met de vorige keer dat ik deze reis maakte, was er nu een verbetering in de verbinding te constateeren. Toen moesten we bij Hedel te voet de pontonbrug over de Maas passeeren, nu kon de bus direct doorrijden. Langs de groote verkeersweg bereikten we Den Bosch, waar we aansluiting hadden op de trein naar Eindhoven.

Aan het station te Boxtel zagen we nog sporen van een bombardement, eenige afgebrande huizen en een beschadigd perron. Op de in de nabijheid liggende fabrieksgebouwen stond Duitsch afweergeschut opgesteld.

De laatste étappe moest weer per bus worden afgelegd. Langs een mooie schaduwrijke weg ging de route over Weert en Horn door het afwisselende Brabantsche landschap naar Roermond, het eindpunt van onze reis voor deze dag. In Huize Heynen op de Markt vonden we een gastvrij onderdak.

Voor het eten waren we echter net te laat, maar in “De Kroon”, een van Roermonds lunchrooms, konden we ons te goed doen aan een uitstekende biefstuk met gebakken aardappeltjes. Wel duurde het lang voordat we wat kregen, maar het lange wachten werd beloond met een smakelijk diner, terwijl bovendien de tijd bekort kon worden met het kijken naar de aardige Roermondsche meisjes die in de lunchroom taartjes kwamen snoepen.

Toen de inwendige mensch gesterkt was, zijn we op zoek gegaan naar een tandem, waarmede we de verdere tocht wilden maken. Daarna zijn we een ommetje gaan rijden in de omgeving van Roermond, eerst over de straatweg naar Maastricht en toen langs binnenweggetjes door het dorpje Herten, naar de tuin van de familie Heynen buiten de stad, waar we zelf de peren van de boom konden plukken. De avond werd besloten met een biertje in Hotel Storms aan het Munsterplein, waarna we nog een kijkje zijn gaan nemen bij onze Oosterburen, die weer eens bezoek hadden van de Engelsche vliegers. Zooals gewoonlijk was de “brug”, een hoog viaduct op de groote weg naar Venlo, weer goed bezet met nieuwsgierigen, die avond aan avond daar doorbrengen om te kijken naar de bombardementen die voortdurend op het Duitsche industriegebied worden uitgevoerd.

Wijd kijkt men van dat hooge punt uit op de Duitsche grens, die daar slechts enkele kilometers van Roermond verwijderd is. Overal langs die grens speelt zich nu bijna iedere nacht een schouwspel af, dat de toeschouwers in gespannen aandacht kan houden. Op deze veilige afstand is het een interessant gezicht, maar op de plaats zelf moet het een vreeselijke hel zijn. Rusteloos zoeken de bundels zoeklichten het donkere luchtruim af. Een oogenblik schijnt het rustig te zijn. Een voor een dooven de stralen uit.

Maar dan plotseling daalt er uit de hemel langzaam aan een parachute een rood licht naar beneden, dat de heele omtrek in een heldere gloed zet. Uit is het nu met de rust. De zoeklichten flitsen aan en doorkruizen de lucht in alle richtingen, in de hoop de aanvallers te kunnen vangen. Tevergeefsch echter….en dan breekt de hel los. Bommen slaan neer. Fel witte vuurstralen slaan uit de grond omhoog, overal tegelijk, als het weerlichten van een verwijderd onweer doen de bominslagen de donkere omgeving telkens oplichten. Hoog in de lucht spatten de granaten van het afweergeschut. Dan wordt het weer rustig voor een oogenblik, de zoeklichten worden gedoofd, totdat er weer een licht kogel wordt neergelaten en de hel opnieuw losbarst. Zoo gaat het de heele nacht door. De vliegtuigen die tegen middernacht kwamen overvliegen, keeren eerst tegen het krieken van den dag weer naar hun bases in Engeland terug.

Zondag 11 Augustus. De gehuurde tandem konden we pas Maandagmorgen krijgen, zoodat we besloten voorloopig nog maar in Roermond te blijven. De dag hebben we echter niet onbenut voorbij laten gaan. Met Joep Kuipers als gids maakten we een aardige fietstocht door het typische Limburgsche land. Nog is alles hier vrij vlak, maar de entourage verandert al. In de weilanden staan vruchtboomen, waaronder het vee vredig graast. Het graan staat in schoven op de glooiende velden te drogen, de zon schijnt, het is een mooie dag.

We rijden langs een binnenweggetje naar Asselt, waar we aan een bocht van de Maas het eeuwenoude kerkje vinden. Vriendelijk ligt het daar op een heuveltje verscholen onder het hoog geboomte, omringd door het kerkhof, waarop steenen staan met een heel oud jaartal. Zelf dateert het kerkje uit de 13e eeuw, is nu tot natuurmonument verklaard en geheel gerestaureerd. Mooi zijn de gebrandschilderde ramen van de bekende Roermondsche schilder Joep Nicola. Zijn fresco’s, aangebracht in de kelders onder het altaar, konden me echter minder bekoren. Een wenteltrapje, versierd met de wapens van het geslacht Wolff Metternich, voert omhoog naar de privé kapel van de gravelijke familie.

Rijk gebeeldhouwde wanden sieren het mooie kapelletje. Als schrille tegenstelling met de geestelijke reliquiën boven, vindt men in de kelders van het kerkje een moderne uitrusting van een luchtbeschermingsdienst. Tegen een boom, buiten de beschuttende wallen, staat een lange lat, waarop de verschillende hoogten aangegeven staan van de overstroomingen die geregeld het land hier teisteren. Die van 1926 spant voorloopig nog de kroon. Het scheelde toen maar heel weinig of ook het kerkje, boven op zijn terp, was ondergeloopen.

Verder gaan we weer langs kronkelende weggetjes naar Swalmen, waar in de omgeving het kasteel Hillenraad staat, eigendom van de Graaf von Metternich. We rijden om het uitgestrekte landgoed heen en komen dan in het dorpje Swalmen, waar we in de herberg “De Zwaan” eenige oogenblikken hebben uitgerust.

Druk is het hier op deze Zondagmorgen. De notabelen van het dorp komen na de kerk in dit café bijeen om te “frühschoppen” te praten over de gebeurtenissen van den dag en te kaarten, waarbij dan het noodige gedronken wordt. Een Limburger houdt van een hartig slokje!

Het is een oud interieur. Het gebouw dateert uit ongeveer 1700, uit de tijd dat de postkoets nog langs kwam. Veel antiek staat er in het vertrek of hangt aan de muren. Het was er gezellig zitten, al kon je er de rook snijden. Achter op het erf is de “dierentuin”, een wijdsche naam voor de verzameling uitgemergelde en verwaarloosde dieren die daar hun leven slijten. De baas met zijn dikke buik zag er welvarender uit!

Na de koffietafel zijn we te voet de omstreken van Roermond gaan verkennen. Over een houten pontonbrug kwamen we aan de overkant van de Maas, waar onder de boomen in het weiland de stukgeschoten kazematten staan. In korten tijd zijn deze verdedigingspunten op de 10e Mei met eenige welgemikte schoten buiten werking gesteld. De omringende huizen liggen in puin, deels door het opblazen van de bruggen, deels door het vuur op de groote kazemat langs de weg naar Horn.

Het ijzeren poortje stond open. We zijn toen naar binnen gekropen en het steile trapje naar boven opgeklauterd. Het kanon dat de brug bestreek, stond er nog, overal in het rond waren sporen zichtbaar van de beschieting. Hoe dik de muren ook waren, hoe stevig de kazemat ook scheen, het Duitsche geschut was toch door het gewapend beton heengedrongen.

We gaan nu van de groote weg af en komen langs een binnenpad in het dorpje Horn. Mooi ligt daar een oud kasteeltje verscholen in het groen. Het moet een heel oud bouwwerk zijn, te oordeelen naar de vorm en de gebrokkelde, verweerde muren. Langs het gehucht de Weerd komen we weer in de buurt van Roermond.

In een speeltuin, onder de rijk beladen appelboomen, zagen we de Limburgers bezig met hun nationale spel, het beugelen. Sommige toonden een groote bedrevenheid in het werpen van de zware houten ballen door het ijzeren poortje.

In Roermond teruggekeerd, hebben we een bezoek gebracht aan de Kathedraal en de Munsterkerk, de twee eeuwen-oude kerken, die deze ruim 600 jaar oude stad beheerschen. Al van verre zijn de torens te herkennen, de twee slanke spitsen van de Munsterkerk en, hoog boven alles uit, de afgestompte kegel van de Kathedraal. Eens stond boven op deze toren een beeld van Sint Christoffel, de beschermheilige van de stad, maar tijdens een zwaar onweer, eenige jaren geleden, is het beeld omlaag gestort en dwars door het dak heen in de kerk geslagen.

Maandag, 12 Augustus zijn we gestart voor de tandemtocht naar het Zuiden, maar niet dan nadat er eerst eenige moeilijkheden overwonnen waren. De fiets die om 8 uur klaar zou staan, bleek nog in reparatie te zijn. De ketting moest gesteld worden en er moest een nieuwe achterband omgedaan worden. Toen dit alles gebeurd was, ging de bagagedrager defect. Eerst geprobeerd om het euvel met een stukje ijzerdraad te herstellen maar toen dat onmogelijk bleek, besloten we er eerst een nieuwe bagagedrager op te laten monteeren.

Daarna kwam de puzzle van het opladen van de bagage. Twee koffers en twee jassen moesten achterop gebonden worden, een heel moeilijke opgave! Er moest eerst nog een plank op de bagagedrager bevestigd worden, alvorens het geheel er eenigszins op bleef zitten. En hoe zat de boel er toen nog op. Het was maar een heel wankel bouwsel daar achter op die tandem en als we een bocht een beetje te scherp namen, sukkelde het heele gevalletje er af.

Tusschen de bedrijven door was het 12 uur geworden, zoodat we besloten om eerst nog in Roermond te koffietafelen alvorens te vertrekken. Zoo gezegd, zoo gedaan. Uitgeleide gedaan door de heele familie Heynen reden we weg, Jien aan het stuur en ik achterop. We maakten een extra rondje over de Markt en verdwenen toen in de richting van Maastricht. Door de Kapelle laan reden we naar Melich en vandaar naar Sint Odilienberg.

Zoolang we netjes recht bleven rijden over het mooie rijwielpad, bleef de bagage ook netjes achterop wiebelen. Ik moest wel op het uiterste puntje van het zadel zitten, wat op den duur een pijnlijke bedoening werd, maar daardoor lieten we onze stemming niet bederven. De zon scheen lekker, de wegdek was goed en het uitzicht boeiend.

Al gauw klonk dan ook tweestemmig het “South of the border” en andere schlagers over de Limburgsche velden. We passeerden Melich en zagen al Sint Odiliënberg in de verte, toen plotseling de weg versperd bleek. Een man stond met een roode vlag te zwaaien en beduidde ons terug te keeren. We konden trouwens ook niet verder, want de brug over de Roer bleek geheel verdwenen te zijn.

Vóór ons gaapte plotseling een gat in de weg. Juist op dat moment zouden de laatste resten opgeblazen worden. Haastig zijn we omgekeerd, wat weer moeilijkheden met de bagage met zich bracht, en een eind terug een zandpad ingeslagen, dat door de graanvelden heen, naar een andere weg naar Sint Odilienberg leidde. Op een veilige afstand zijn we blijven staan kijken naar het springen van de brug. Een zwarte rookkolom spoot hoog de lucht in, gevolgd door een daverende slag, die de dieren in de weide op hol deed slaan.

Langs het zandpad reden we daarna verder, tot een nieuwe hinderpaal in zicht kwam, die ons bijna noodlottig zou worden. We kwamen helling af, lustig zwabberde de bagage achterop als we over de keien en karresporen heen hobbelden, wat het sturen zeer bemoeilijkte. Toen kwam de smalle noodbrug over de Roer en direct daarachter een steile helling, vol gruis, naar de groote weg. Een aanloop nemen konden we niet, want juist op dat moment passeerden ons een paar fietsers, die we voor moesten laten gaan op de brug. We zwaaiden heen en weer, de bagage zakte scheef naar één kant en het scheelde toen maar weinig, of Jien kon het stuur niet meer meester blijven en we waren de Roer ingeduikeld. Bij tijds konden we gelukkig nog remmen. De helling naar de groote weg zijn we toen maar te voet opgegaan. Eenige menschen boven aan de straatweg keken belangstellend toe hoe die twee kunstenmakers op de tandem het water in zouden rijden, maar dat plezier hebben we hun toch niet gegund.

In Sint Odiliënberg trok direct de groote kerk boven op een heuvel onze aandacht. Een steile weg leidde erheen. De vorige helling hadden we niet kunnen halen, nu zouden we dan toch laten zien wat we konden. In een stevig tempo renden we naar boven, maar halverwege moesten we ons gewonnen geven. Netjes ging werkelijk niet met dat zwiepende, overbelaste staartstuk. Moeizaam hebben we het vehikel toen verder de hoogte opgezeuld.

Het oude kerkje was, zooals alle kerken die we in Limburg hebben bezocht, zeer de moeite waard, rijk versierd, met mooie glas in lood ramen. Toen ik er rond liep, hoorde ik opeens een gestommel en gekraak. Het was Jien, die plotseling priesterneigingen in zich op voelde komen en boven op de kansel was geklommen, vanwaar hij toen triomfantelijk op mij neerkeek.

Langs zanderige, doch goed berijdbare binnenwegen die zich door de golvende velden heen slingerden, reden we verder, langs mooie plekjes en door een enkel oud dorpje heen, tot aan Linne, waar we de groote weg naar Maastricht weer bereikten. We hadden nu een prachtig rijwielpad, zoodat we er een vlot tempo in konden zetten. Alle medeliggers werden stuk voor stuk ingehaald.

In de buurt van Echt begon echter de misère weer. De koffers gleden voortdurend weg met dat gevolg, dat we zóó gingen slingeren, dat we telkens van het rijwielpad afreden en in het gras terecht kwamen. Pas toen Jien met vakkennis de lading geheel opnieuw had vastgesjord, konden we de reis ongestoord verder voortzetten.

We kwamen achtereenvolgens langs Susteren, Sittard, Geleen en Beek. Toen Sittard gepasseerd was, kregen we de eerste helling van beteekenis te verwerken, niet zoozeer een steile, maar een heel lange. Op en af ging het nu, nog steeds langs het prachtige rijwielpad. De omgeving werd geaccidenteerder naarmate we zuidelijker kwamen en van tijd tot tijd hadden we al een mooi panorama over het golvende land.

Boven aan een lange helling gekomen, rustten we een oogenblikje uit temidden van een landelijke omgeving, tusschen de gele korenschoven in. We keken neer op een groote stad. “Dat is Maastricht”, vertelde ons een oud boertje dat toevallig passeerde. Maar dan waren we al verder dan we gedacht hadden. Nu was het dus nog maar een klein eindje tot Valkenburg. In een razend tempo daalden we de 100 meter hooge Kruisberg af, sloegen toen links af een zijweg in en reden door de dorpjes Meerssen en Houthem recht op Valkenburg aan.

Het is mooi hier en al echt “buitenlandsch”. De oude dorpjes met de geaccidenteerde straatjes en vooral de witgekalkte boerenhofsteden, verscholen achter een hooge poort, bieden menig pittoresk plekje. Aan onze rechterkant slingert de Geul in zijn dal. Dan rijden we Valkenburg binnen. We zien hotels en pensions zonder tal, maar allemaal even leeg. Er zijn maar weinig gasten in dit bekende toeristenplaatsje die het gewaagd hebben in deze onzekere tijden een reis naar het “verre Zuiden” te maken. Want ver is het zeker geworden, nu, met de slechte spoorverbindingen.

We rijden wat rond en overleggen waar we zullen gaan logeeren. In Hotel Cremers, in Hotel Franssen of misschien in Hotel Voncken? Intusschen zijn we op het Walramplein gekomen. Op het terras van Hotel Palanka zitten twee aardige meisjes. Dat is een aanwijzing voor ons en resoluut rijden we nu de garage binnen van Hotel Palanka.

Er is nog plaats genoeg voor ons, want in heel het groote hotel waren er op dat oogenblik nog maar 6 gasten, die bovendien de volgende morgen weer zouden vertrekken. De heele verdere week zijn wij toen de eenige logees geweest, met dat gevolg, dat wij een extra goede behandeling hebben gehad. Alle zorgen konden nu aan ons besteed worden. De twee meisjes op het terras hadden ons wel goed de weg gewezen.

Na een uitstekend diner, eenvoudig, maar heel smakelijk toebereid, zijn we de stad ingegaan en hebben wat door het aardige plaatsje heengekuierd. Vooral het oude centrum is gezellig. Nu had het wel wat levendiger op straat kunnen zijn, maar zóó was het toch veel aangenamer dan in het gedrang van een menigte toeristen, die er in een normaal seizoen plegen rond te sjouwen en met hun bergstokken, als ware Alpinisten, door het asphalt trachten heen te prikken.

Daar zijn de Grendelpoort en de Berkelpoort, eenige resten van de oude stadswallen, waarachter het Monumentenplein, met rondom gezellige caféterrassen. Links boven ligt de Ruine van het voormalige kasteel en aan de andere kant loopt de weg over de Cauberg steil omhoog. Ook zijn er aardige laantjes, waar men als door een tunnel loopt onder het dicht gebladerte, langs de beide stroompjes van de Geul. En dan de oude bochtige straatjes met gezellige winkeltjes en knusse cafétjes. Het lijkt hier weinig meer op Nederland en mede door het Limburgsche dialect dat men er hoort spreken, dat meer op Duitsch lijkt dan op Hollandsch, zou men zich, zelfs met weinig verbeeldingskracht, beslist in het buitenland wanen.

In Casino, een van de dancings die Valkenburg rijk is, gingen we een biertje drinken. Veel was hier niet te doen, alleen een paar provincialen deden pogingen om op de dansvloer iets te presteeren dat op dansen leek. Voor de muziek zorgden de “Hansa Boys”, fantastisch uitgedoscht in zeeofficiersuniformen, met veel goud op de mouwen en groote witte petten op. Het was werkelijk prachtig!!

Lang zijn we er niet gebleven en toen ons biertje op was, zijn we verder gegaan naar Pavillon, waar het ons veel beter beviel. De muziek was goed en het was er veel gezelliger zitten. Hier heb ik zelfs nog gedanst met een paar meisjes uit “De Schaepkens van St. Feith”. Tot half elf duurt het feest in Valkenburg, dan is het tijd om naar huis te gaan.

In het schijnsel van een heldere maan, die de witgekalkte huisjes zacht deed opglanzen, liepen we
terug naar ons hotel. Het donkere silhouet van de burcht teekende zich scherp af tegen de lichte hemel. Het was ideaal weer voor een luchtaanval!! Hoog boven de wolken ronkten al de motoren van de Engelsche bommenwerpers.

De volgende morgen werden we gewekt door het rumoer van de Duitsche militairen die bij ons in de buurt gelegerd waren. Een reeks commando’s schalde over het nog stille Walramplein, gevolgd door een algemeen “Heil” geroep door de daar opgestelde troep. Daarna reden ze weg, onder luid gedaver, in de
groote vrachtwagens, die ’s nachts op het plein stonden opgesteld, veilig onder de hooge boomen.

Deze ceremonie herhaalde zich iedere ochtend prompt om 7 uur. Maar Jien en ik dachten er dan nog niet aan om zelf ook op te staan. Eerst nog een keertje lekker omdraaien en dan heel kalmpjes aan
wasschen, kleeden en ontbijten. Vanuit de ruime serre hadden we dan een uitzicht op het plein en de omringende heuvels met de ruine, waarboven St. Joris troonde, in gevecht met de draak. De eerste ochtend in Valkenburg hebben we besteed om de stad en zijn omstreken nader te bekijken.

Langs het Monumentenplein klommen we omhoog de steile Cauberg op, naar de Grot van Lourdes. In de makkelijk te bewerken mergelsteen is hier natuurgetrouw het bekende Fransche bedevaartsoord nagebootst. In een nis, uitgehouwen in de rotsen, staat het Maria beeld, waaronder een altaar, waar op bepaalde dagen een mis wordt opgedragen. Boven op de Cauberg gekomen, zijn we links af een voetpad ingeslagen, dat ons door een dicht bosch weer omlaag naar de stad terugvoerde. We waren nu weer terug op het Monumentenplein.

Hiervandaan loopt een trap omhoog naar de Ruine van Valkenburg, de overblijfselen van de eenige
“hoogburcht” die Nederland kent. Aan de hand van een plattegrond hebben we eenige tijd er rondgeklauterd tusschen en over de steenbrokken door en zijn er afgedaald in de oude gangen. Vanaf deze hoogte ziet men neer op Valkenburg en de omringende heuvels, die het stadje aan alle zijden omsluiten.

We weten het, een Hollander doet graag alles waar hij zin in heeft, maar een Hollander met vacantie doet bovendien nog allerlei dingen die hij eigenlijk als fatsoenlijk mensch niet behoorde te doen. Maar daarvoor is hij toch immers met vacantie! Een van de meest geliefde bezigheden van hem schijnt dan te zijn het krassen van namen op elk plekje dat daarvoor in aanmerking komt. Zoo is Valkenburg, het toeristenoord waar jaarlijks duizenden Hollanders bij een komen, geworden tot één groot adresboek, in de steen uitgebeiteld. Niettegenstaande de strengste verboden gaat men rustig door met zijn vernielzucht bot te vieren. Het is meer dan ergerlijk dat men, behalve de gebruikelijke bordjes met “Verboden Toegang” en dergelijke, ook nog genoodzaakt was waarschuwingen te plaatsen als: “Het is verboden de huizen te vernielen of er op te schrijven” en “Het naar beneden werpen van steenen of andere voorwerpen is ten strengste verboden”. Dit typeert wel zeer de losbandigheid van de Hollander met vacantie. Daarom dat wij er dan ook heelemaal niet rouwig om waren dat Valkenburg dit jaar zoo weinig gasten telde. In de tuin van het restaurant vlak onder de burcht dronken we nog wat, om opgefrischt de eerste groote fietstocht door Zuid Limburg te kunnen beginnen. Vaals, met Neerlands hoogste punt stond voor vandaag op ons programma.

Door de Berkelpoort reden we Valkenburg uit. Het was ideaal weer om té fietsen, geen felle zonneschijn, maar een bedekte lucht die de zon meestal verborgen hield. De weg stijgt en daalt voortdurend en voert ons door kleine dorpjes en gehuchten, die vaak alleen maar bestaan uit een paar oude boerenhofsteden. Door de geopende poort kan men er binnenkijken op de plaats, waar de kippen rondscharrelen in een riekende mestvaalt en op de erven onder de vruchtboomen loopen vette varkens te wroeten in het gras.

Schilderachtig zijn vaak die witgekalkte huisjes, sommige geheel vervallen of weggezakt, andere daarentegen netjes opgeknapt en weer helder wit of blauw of groen. Het land loopt glooiend omhoog, gele korenschoven staan in de zon te drogen en over de akkers trekken stoere Limburgsche paarden de
ploeg door de zware grond. Aan de rechterkant van de weg volgt ons de Geulvallei. We passeeren Schin op Geul, en komen dan in de buurt van Wittem langs een prachtige laan. Links en rechts van de weg zien we een kasteeltje liggen tusschen het donkere groen, omringd door een keurig onderhouden park. Op een kruispunt drie heiligen beeldjes onder het hoog geboomte. Even verder bereiken we de groote
rijweg, die we kunnen volgen tot aan Vaals toe. Voortdurend razen ons Duitsche militaire auto’s voorbij, tegenwoordig vrijwel het eenige snelverkeer op de weg.

In Vaals slaan we rechts af en klimmen dan door de smalle straatjes vrij steil omhoog naar Neerlands hoogste punt. Halverwege hebben we de tandem echter gestald en zijn toen te voet verder gegaan, langs het hoogst gelegen hotel in Nederland naar het Vierlandenpunt. Tot op 332 meter zijn we hier geklommen, maar nog niet tevreden met dit record zijn we ook nog de Wilhelminatoren opgeklauterd en bereikten hiermede Hollands werkelijk allerhoogste plekje.

Aan onze voeten lag Vaals en een paar kilometer verder Aken. Door een groote Zeisskijker konden we de omgeving duidelijk opnemen, zagen we goed de Dom van Aken en andere groote gebouwen. Als een witte streep liep de autostrada door het golvende land. Donkergrijze Duitsche vrachtwagens reden hierover af en aan. Dit en een aan flarden gewapperde Duitsche oorlogsvlag boven op de toren, waren
echter de eenige kenteekenen van de militaire activiteit. Verder was het vredig om ons heen, ook in het nabije Duitschland.

In het restaurant onder de toren hebben we koffie gedronken en de meegebrachte broodjes opgegeten. Langs Lemiers tot aan Wahlwylré reden we dezelfde weg terug, maar sloegen toen rechts af, de hooge Vrouwenberg op. Even hebben we hier het goede pad verlaten en hobbelden en slipten een tijdlang over een mul, met steenen bezaaid zandpad door dichte boschjes heen, tot we doodliepen in een mergelgroeve.

Weer teruggekeerd op de groote weg, begon de lange klim over de Vrouenwenberg heen. Hoog lag de berg boven het omliggende land en moeizaam moesten we ons naar boven rukken, maar we kwamen er, zonder te moeten afstappen, zooals alle andere fietsers. Toen de top eenmaal bereikt was, was al het leed echter meteen weer vergeten, want in een snelle vaart suisden we nu weer omlaag tot aan Simpelveld toe. Daar wachtte ons echter een tweede lange helling, waar we ook moeizaam tegen op moesten zwoegen, maar tenslotte werd ook deze hinderpaal bedwongen.

Intusschen waren we in Locht gekomen en zagen in de verte al de schoorsteenen en kolenpyramiden van Heerlen liggen. Hier is het terrein weer vlak en ook weinig interessant, echt eenen industriegebied. We passeerden Valkenhuizen en Onderspekholz, reden vlak langs de mijn Wilhelmina en gingen toen recht op Heerlen aan.

Ik had een stoffig industrieplaatsje verwacht. Hoe groot was echter mijn verrassing toen ik daar een frisch villadorp vond, gebouwd op de heuvels, met fleurige parken en groene gazons, wat me deed herinneren aan Indische bergplaatsen als Bandoeng of Malang. In de oude stad met de smalle straatjes was het gezellig druk, maar verderop, in de omgeving van de mijnen was het stoffig en troosteloos.

Tot aan de Oranje Nassau mijnen bij Hoensbroek reden we langs de kleine, weinig florissante arbeiderswoningen. Daar sloegen we links af, een binnenweg in, weer door de golvende velden en langs kleine dorpjes. Midden in een boschrijke omgeving vonden we het oude kasteeltje Rivieren. Door de vervallen poort verscheen juist de boschwachter, gekleed in een groen uniform, met een veer op zijn jagershoed. Z’n jachthond vergezelde hem. Net een plaatje uit lang vervlogen tijden.

Een tijdlang reden we nu langs prachtige lanen en ergens op een rustig plekje, aan het eind van een doodloopende zijweg, rustten we een oogenblik uit. Toen kwam het laatste stukje terug naar Valkenburg. Tot aan Klimmen volgden we het kronkelende binnenweggetje, dat ons voerde langs mooie plekjes en oude, primitief gebouwde boerderijen, de vakken tusschen de ruwe balken bepleisterd met een mengsel van mergelkalk en stroo.

Toen we de groote weg weer bereikt hadden, ging het gesmeerd. Vrijwel aan één stuk door daalden we in een snelle vaart de hellingen af langs een mooi betonnen rijwielpad. In een minimum van tijd waren we nu weer terug in Valkenburg, draaiden in hetzelfde daverehde tempo het Walramplein op en reden langs het terras van Hotel Voncken regelrecht onze garage in.

Na het eten dat we ons uitstekend hebben laten smaken (alles ging schoon op), zijn we boven op de uitzichttoren een kopje koffie gaan drinken. Langs een smal voetpaadje door het dichte groen klauterden we omhoog, het Geböschke door tot aan de Wilhelminatoren, waarboven we een wijd uitzicht hadden op de stad en z’n omgeving. Toen de duisternis viel, daalden we langs een andere kant de hoogte weer af, liepen nog wat door het donkere Valkenburg rond, maar zochten toen vroegtijdig het hotel weer op. In de stad was toch niets te doen.

De volgende morgen bracht ons een teleurstelling, het goot! Eerst zelfs vrij hard, maar gelukkig werd het langzamerhand minder. Doch ophouden met regenen deed het niet. Toen het tegen elf uur nog niet droog was, besloten we om toch maar te starten, regen of geen regen. In ruim een half uur konden we in Maastricht zijn en daar zouden we dan wel verder zien.

We namen de kortste route, n.l. die welke over de Cauberg, een van Limburgs steilste hellingen, loopt. Direct na het Monumentenplein begint de weg al flink in een bocht omhoog te loopen, zoodat het niet mogelijk was eerst een behoorlijke aanloop te nemen. Toch begonnen we vol goeden moed en trapten wat we trappen konden, maar helaas, het lukte niet, steeds langzamer werd het tempo, totdat we op het laatst heen en weer over de weg slingerden en tenslotte heelemaal moesten afstappen. De Cauberg was ons tè machtig gebleken en te voet zijn we het laatste stuk op moeten sjouwen.

Maar toen de lange, steile helling eenmaal achter de rug was en we er weer een behoorlijk tempo in konden zetten, waren we gauw genoeg in Maastricht. De fiets stalden we aan het station. Intusschen was het weer droog geworden, maar wij zaten nog opgescheept met onze doorweekte regenjassen en druipende broekspijpen. Onze sokken sopten in de bemodderde schoenen. We zagen er werkelijk uit als twee vagebonden.

En zoo, als twee schooiers, begonnen we onze speurtocht door Neerlands oudste stad. Maastricht heeft iets gezelligs en doet eigenlijk heelemaal niet Hollandsch aan. Het wijde stationsplein en de breede boulevards die er op uitkomen, met rondom drukke café-terrassen en groote hotels doen je meer denken in het buitenland te zijn en ook verschillende opschriften voor winkelzaken en restaurants, hier in het Duitsch, daar weer in het Fransch en de Duitsche Hakenkruisvlaggen houden je in die waan. Zelfs de taal klinkt je “buitenlandsch” in de ooren.

De drukte in de stad werd nog belangrijk verhoogd door de militaire activiteit die er heerschte. Op het stationsplein reden de groote donkergrijze vrachtwagens, zóó uit Frankrijk gearriveerd, onophoudelijk af en aan en overal op de pleinen stonden Duitsche auto’s geparkeerd. In de straten en in de cafés domimeerden de grijze en groene uniformen met hier en
zusters.

Maastricht bood het beeld van een groote garnizoensplaats on oorlogstijd. De eenige sporen van het oorlogsgeweld vertoonden gelukkig alleen nog maar de twee groote bruggen over de Maas. Een boog van de nieuwe Wilhelminabrug lag nog in brokken in de rivier, maar de oude Romeinsche brug was weer in gebruik. De beschadiging was hier trouwens ook maar vrij gering. Vanaf deze historische brug, die zich hoog boven de breede Maas uitstrekt, ziet men de indrukwekkende reeks van Maastrichts torens als silhouetten tegen de hemel afsteken. Stuk voor stuk zijn het monumenten uit lang vervlogen eeuwen, al die oude kerken en kathedralen, van buiten vaak verweerd en verbrokkeld, maar van binnen ware schatkamers van kerkelijke pracht en praal.

Boven het Vrijthof, het groote vierkante plein met de lindenallees en omringd door een reeks van drukke caféterrassen, verheffen zich de machtige torens van Sint Servaas en Sint Jan. We loopen door de drukke, nauwe straatjes, die zich kronkelen door de oude binnenstad heen en vinden voortdurend typische geveltjes en mooie historische gebouwen. Op de wijde Markt staan we stil voor het Stadhuis, dat in al zijn glorie en grootschheid de heele omgeving domineert. Rondom dit massale bouwwerk is het een gekrioel van tentjes en kraampjes van marktkooplieden en nu bovendien van Duitsche legerauto’s.

In de oude Mathiaskerk, in de 14e eeuw in Gothische stijl gebouwd, hoorden we het orgel spelen. Vol en stemmig ruischte de muziek onder de hooge bogen en koepels. Maastrichts oudste kerk is de Onze Lieve Vrouwekerk, dagteekent vermoedelijk al uit de Heidensche tijden en was zelfs gedeeltelijk eens een tempel van Diana. Het is een merkwaardig monument, dat meer heeft van een middeleeuwsch slot dan van een kerk. Tot 1794 diende het tot tuighuis en constructiewinkel van de artillerie, totdat het in 1837 weer aan de Katholieke Eeredienst werd terug geschonken. De Heilige Bernard van Clairvaux predikte er in 1147 den tweeden kruistocht.

Aan het Vrijthof, in Hotel Dominicain, hebben we gegeten, deftig, veel te deftig zelfs, ons verregende plunje in aanmerking genomen en ook veel te duur. Na een flinke fietstocht en een wandeling door regen en nattigheid wil de maag iets stevigs hebben en liefst veel en warm. Nu werd het eten wel keurig opgediend en het smaakte ons ook best, maar echt verzadigd waren we niet en toen we per persoon onze rijksdaalder hadden neergeteld, voelden we ons dan ook eenigszins opgelicht. Gelukkig is het bij deze eene keer gebleven.

Na het eten trokken we weer verder. Verscholen achter de brokstukken van de oude Romeinsche stadswallen, vinden we een typisch nauw straatje met schilderachtige, vervallen huisjes. We zien de oude toegangspoorten naar de stad, de Poort Waarachtig en de Hellepoort, met daar tusschen in, omringd door een aardig parkje waar doorheen de Jeker stroomt, een oude toren, “Achter die Geschwester”, meer bekend als het Pater Vinktorentje.

Dan loopen we de stad uit, de Pietersberg op. In het oude fort is nu een gezellig restaurant. Vanaf het groote openlucht terras ziet men wijd neer op Maastricht en zijn omstreken, maar ook binnen, vanaf de zitjes om de ruime dansvloer, kan men genieten van het uitgestrekte panorama. Vooral op een mooie zomeravond, zonder verduistering, moet het hier aardig zijn met die lichtende stad beneden je en ook lijkt het me heel gezellig er eens te gaan eten, in een knus hoekje in de oude catacomben met de beschilderde witte muren.

Onder geleide van een gids hebben we een rondgang gemaakt door het oude fort. Bijgelicht met een zwak petroleumlampje schuifelden we door de donkere, kille gewelven, zagen we de kerkers waarin de gevangenen geworpen werden en de kazematten waarin vroeger de vuurmonden stonden opgesteld. Daarna bracht de man ons naar de ingang van de tunnels, die vele kilometers lang zijn en doorloopen tot aan Luik toe, een afstand van ongeveer 30 k.m. Veel is hier in deze onderaardsche gangen gebeurd. Napoleon heeft er o.a. gebruik van gemaakt om het fort bij verrassing te nemen en van hieruit de vijandelijke troepen verslagen. In latere tijden werden de gangen gebruikt om er een levendige smokkelhandel te drijven. Op wagentjes met een hond ervoor gespannen, werd de smokkelwaar heen en weer vervoerd, van Holland naar België en omgekeerd. Schatten zijn er op die manier verdiend, totdat
verraad er een einde aan maakte. Nu zijn de tunnels dicht gemetseld.

Diep onder de grond zien we ook een oude put. Het duurt vele seconden voordat het brandende stuk papier dat naar beneden wordt geworpen, het water heeft bereikt en uitdooft. Dan klauteren we naar boven toe, naar het hoogste punt op het fort. Nog kort geleden heeft hier een post gelegen van onze luchtwachtdienst en na de 10e Mei hebben de Duitschers er een beschieting gehad. Hier en daar zijn nog sporen zichtbaar van mitrailleurkogels uit Engelsche en Duitsche vliegtuigen, die hier boven Maastricht herhaaldelijk met elkaar in strijd zijn geweest.

Vanaf ons hooge punt konden we een stuk België inkijken en aan de overkant van de Maas Duitschland zien liggen. In de verte zagen we het Albert kanaal, waar hevig is gevochten en het sterke Belgische fort Eben Emaël, dat niettegenstaande zijn vermeende onneembaarheid toch spoedig in Duitsche handen is gevallen.

Over de Pietersberg wandelden we vervolgens verder, door de graanvelden heen, tot we op een gegeven oogenblik werden aangehouden door een beambte van de Nederlandsche douane. We mochten niet verder loopen, een paar honderd meter verder was n.l. de Belgische grens al. We zijn toen links af geslagen in de richting van de schilderachtig gelegen oude boerderij Lichtenberg, aan de rand van de afgravingen.

Hier ontmoetten we een oud boertje dat ons nauwelijks antwoordde op onze vraag of we op de goede weg waren, maar ons direct vragen stelde over de laatste frontberichten. Hij was kennelijk benieuwd naar nieuws uit Holland. Langs een boschrijk pad daalden we verder af, langs het Casino Slavante, rustig gelegen onder het hoog geboomte, tot aan de groote rijweg langs de Maas. Die weg volgden we eenigen tijd tot aan de fabrieken van de E.N.C.I. Als we verder waren gegaan, zouden we bij Eysden weer aan de grens gekomen zijn, dus besloten we om maar om te keeren en naar Maastricht terug te loopen.

De omgeving hier is typisch Belgisch. Overal tegen de heuvels op kleine huisjes en hier en daar een kasteeltje of een oude ruïne. Langs de weg rezen de steile hellingen van de Pietersberg loodrecht omhoog en aan de voet van deze kale mergelwanden stroomde de Maas.

Aan het Vrijthof, in Restaurant Monopolie, hebben we ons avondeten gebruikt. Ook hier was het typisch Belgisch, er heerschte hier echt de sfeer van een zuidelijk café, de inrichting, de terrassen met de kleine ronde marmeren tafeltjes de kellner die een partijtje kaart speelde met de stamgasten en het geflaneer van de voorbijgangers over de breede trottoirs en onder de lindeboomen, dit alles was een evenbeeld van de gemoedelijkheid die we zoo vaak bij onze Belgische buren aantreffen. Zelfs de patates frites bij de malsche biefstuk ontbrak niet.

Over de groote Rijksweg reden we naar Valkenburg terug, langs Rothem tot aan de voet van de Kruisberg, waar we weer op de bekende weg kwamen, die ons via Meerssen en Houthem naar huis terug voerde. Het begon al te schemeren toen we als besluit van deze dag op het terras van Hotel Palanka nog een biertje dronken. Maar voordat we naar bed gingen, zijn we nog even in de stad een zakje frites gaan halen.

Donderdag, 15 Augustus was een feestdag in Limburg, Maria Hemelvaart. Tegen 10 uur trok een processie door de versierde straten van Valkenburg. Vlaggen waren uitgestoken en daar waar de stoet langs zou komen, hadden vele menschen achter hun vensterramen of in de geopende deur een altaartje gemaakt, versierd met brandende kaarsen en bloemen. Op enkele plaatsen in de stad stond een groot altaar opgericht, waar de processie in het voorbijgaan eenige oogenblikken halt hield en de bisschop van onder zijn baldakijn vandaan kwam om er een korte dienst te celebreeren. Dan ging de stoet weer verder. Voorop de engeltjes en andere kleine meisjes in lange witte gewaden die bloemen strooiden en allerlei reliquiën met zich meedroegen. Dan volgden hoogwaardigheidsbekleeders met hooge hoeden op en glinsterende ketens om hun hals en muziekcorpsen met rinkelende vaandels, waar achter weer een groep monnikken.

Dan kwam het heiligste deel van de processie. Vooraf gegaan door koorknapen met zwaaiende wierookvaten en klingelende bellen liep de bisschop onder een rijk versierd baldakijn. Op dat moment knielden alle menschen langs de weg deemoedig neer en bleven zoo zitten, met het gelaat naar de grond gebogen, tot dit gedeelte van de processie voorbij was. De stoet werd gesloten door deputaties van verschillende vereenigingen en menschen die zich bij de processie hadden aangesloten. Met uitgestreken, plechtige gezichten schuifelden ze achter elkaar aan en murmelden voor zich uit:

“Wees gegroet Maria, vol van Genade…” Aan één stuk door golfde het gemompel langs de lange rijen van de processie, al van verre kon men ze hooren aankomen. Totdat de stoet ontbonden wordt en iedereen zich dan opgewekt naar de cafés beg geeft, om er de rest van de dag gezellig door te brengen.

Toen de processie voorbij was en de straten weer vrij waren, gingen we voor mondvoorraad zorgen voor de groote voettocht die we zouden maken. We vulden onze zakken met fruit, chocolade en cake om onderweg het noodige te eten te hebben, want vóór het diner zouden we niet terug zijn. Langs kasteel Oost en de Drie Beeldjes trokken we het Geuldal in. Als een miniatuur riviertje slingert zich het heldere beekje door het dal, onder langs het hooge voetpad. We volgen dit pad, dat op en neer golft onder het ruischend geboomte, totdat we bij Schin op Geul weer op de groote weg komen. Ergens in een korenveld hebben we de meegebrachte proviand opgegeten en zijn toen onder het prieeltje van een café in het dorp een biertje gaan drinken.

Voor ons zagen we op een driesprong van de weg een zwaar beschadigde kazemat liggen en daar achter, op het kerkhof van het oude kerkje een nieuw kruis op het graf van de soldaat, die trouw op zijn post achter de mitrailleur is gebleven en daar in de vroege ochtend van de 10e Mei voor zijn Vaderland is gesneuveld.

Op onze verdere tocht troffen we nog meerdere herinneringen aan de voorbije 5 oorlogsdagen. Over de opgeblazen Geulbrug liepen we naar de Keuteberg en zagen daar aan de oevers van het riviertje in de boomgaarden van een boerderij, roode vlaggen staan met een waarschuwingsbord “Minengefahr” en aanwijzingen waar ongesprongen projectielen lagen. Manschappen van de Opbouwdienst waren bezig deze projectielen te demonteeren. De heele dag door hoorden we de knallen van de tot ontploffing gebrachte granaten.

Maar overigens was het hier een vredig plekje. Als we de groote weg hebben verlaten, voert een pad ons omhoog, de Keuteberg op. We komen langs een klein gehucht met vriendelijke witte huisjes en tuinen vol met bloemen. Veel bloemen ziet men overal in Limburg. We klauteren omhoog de Keuteberg op en als we de top bereikt hebben, zien we een mooi panorama om ons heen. Op de hellingen onder de appelboomen graast het vee. We komen langs het gehucht Keuteberg, waar de menschen op deze feestdag rustig buiten op een bankje zitten en genieten van het mooie weer.

Wij loopen nog een eindje door en gaan dan ook liggen genieten in het hooi, aan de rand van een steile afgrond. In de diepte zien we het dal van de Geul. Langs een groote boerderij en even verder door een aardig dorpje, dalen we de hoogte weer af en slaan dan een pad in, dat ons door het mooie Geuldal voert naar de Gronselerput.

Het glasheldere water uit de bron stroomt hier in de Geul, die als een klein riviertje door het dicht begroeide dal ging heen en weer kronkelt. Op een bank in het groen rusten we een oogenblik uit en gaan dan verder, terug naar Schin op Geul. We volgen een stuk de groote weg, slaan dan rechts af een laan in en komen langs kasteel Chaloen en over de Geulbrug weer bij de Drie Beeldjes.

Nu was het niet zoo ver meer van Valkenburg af. Nog gauw namen we een verfrisschende dronkin de limonade tent onder de hooge boomen en waren toen nog op tijd in de stad terug om in het openluchttheater in het Rotspark de voorstelling van “De Bokkenrijders van Valkenburg” te kunnen bij wonen.

Het was mooi weer. Door de hooge boomen heen wierp de namiddagzon zijn stralen op het openlucht tooneel, dat daar verscholen ligt tusschen de rotsen en struiken van het park. Tegen de hellingen rondom loopen de rijen zitplaatsen omhoog. Er was veel belangstelling. Het stuk speelt zich af in de omgeving van de stad in een tijd toen Limburg nog onveilig gemaakt werd door benden struikroovers. We hoorden veel bekende namen noemen van dorpen en kasteelen, waar we op onze voet- en fietstochten juist langs gekomen waren. Dit gaf het stuk iets actueels en met de typische entourage, werd het een bijzondere voorstelling, die ik niet graag gemist zou hebben.

In de pauze liepen we langs de kronkelende boschpaden omhoog naar het restaurant, waar we vanaf de zitjes onder de hooge boomen een aardig uitzicht hadden op de stad. De avond werd besloten in de Pavillon Dancing, waar het op deze feestdag weer gezellig druk was.

De volgende morgen maken we een wandeling naar de Schaesberger Kluis. We volgen weer het pad naar de Geulbrug tot de Drie Beeldjes, in het midden Jezus aan het kruis, ter weerszijden de heilige Maria en de heilige Johannes in nissen. Aan het ontstaan van deze drie beeldjes is een legende verbonden, zooals er zoovéél legenden zijn in Limburg. Eens heerschte hier in het Geuldal Ruprecht, de wilde jager, die op zijn schimmig paard door de lucht ijlde en ruiterstoeten en jagers belaagde en hierme de menigmaal de jachtvreugde van de graaf bedierf. Totdat deze bij den kluizenaar te rade ging die hem zei: “Richt Jezus, Maria en Johannes ter eere drie beschutte beelden op langs de weg. Dat zal Ruprechts macht breken”. Een vaardig kunstenaar maakte de beelden en plaatste ze bij de driesprong, waar de brug over de Geul is geslagen. En sindsdien wàs Ruprechts macht gebroken en konden de jachtklaroenen ongestoord schallen in het Geuldal.

We gaan nu omhoog langs het pad dat ons naar de Kluis voert. In 1690 werd hier door de familie Hoen de Cartils ter eere van de H.Leonardus een kapel gesticht. Tot 1930 verbleef er een kluizenaar, maar sindsdien is de Schaesberger kluis gesloten, tot zelfs de brievenbus is geblokkeerd. Verlaten ligt de kluis nu onder de hooge boomen. Het is een stil en vredig plekje.

Als we even verder loopen door de korenvelden heen, staan we voor een wijd panorama van de Geulvallei. In de diepte kronkelt het stroompje door het groene dal en we zien de kasteeltjes Chaloen en Oud Valkenburg, de dorpjes Schin op Geul en Strucht en daarachter de hooge Keuteberg. Zoover het oog reikt gele korenvelden over het golvende land.

Als we in de stad zijn teruggekeerd, maken we ons snel gereed voor de groote tocht door Zuid Limburg. We halen de tandem uit de garage en starten in de richting van Maastricht, nu over de Daelemerweg. Weer moeten we ons tot het uiterste inspannen. De weg loopt hier niet zoo steil omhoog als over de Cauberg, maar de helling is nu veel en veel langer. Telkens als de weg een bocht maakt, hopen we daarachter het hoogste punt te zullen vinden, maar telkens weer blijkt het een misrekening te zijn. We moeten nog hooger, steeds moeizamer trappen we verder, totdat tenslotte, met inspanning van alle krachten, de top bereikt is, zonder te moeten afstappen. Deze keer hadden wij het gewonnen en dat stemde ons tevree.

Van hier af tot aan Maastricht gaat het nu van een leien dakje, bijna steeds heuvel af. Even vóór Sibbe verlaten we de hoofdweg en draaien links een binnenweg in. We passeeren het aardige dorpje Sibbe, volgen het slingerende weggetje door de golvende graanvelden tot Margraten en komen dan bij Cadier en Keer uit op de autostrada Maastricht-Vaals.

Over het betonnen rijwielpad suizen we nu omlaag, Maastricht tegemoet. Via Heer rijden we de stad binnen, wringen ons door het drukke verkeer heen over de smalle Romeinsche brug en komen dan door de bochtige straatjes op het Vrijthof. Het was ongeveer 1 uur en we hadden weer goede trek. In Hotel le Boesten aan het Vrijthof hebben we gegeten, uitgebreid en smakelijk. Toen waren we sterk genoeg om de aanval op de “bergen van Klein Zwitserland” te wagen.

Als we Maastricht uit zijn, slaan we de weg in naar Gronsveld, recht op de Belgische grens aan. We passeeren de typische Gronsvelder molen, die me doet denken aan de molens waartegen Don Quichotte
vocht. Langs de weg staan eigenaardig gevormde boomen met afgeplatte kruinen. Het gaat hier hoe langer hoe minder op Holland lijken.

Bij St.Geertruid komen we vlak bij de grens, die we zullen volgen tot aan Epen toe. Hier begint Klein Zwitserland. We rijden voortdurend langs smalle binnenweggetjes, steeds heuvel op en af. De natuur is prachtig hier. De dorpjes die we passeeren liggen schilderachtig in de groene dalen, oud en primitief zijn de huisjes, maar uiterst pittoresk. Hier en daar een mooi kasteeltje. Nu eens rijden we over de witte wegen door de open velden met op alle kruispunten van de paden een heiligen beeldje. Dan weer voert de weg ons langs rijkbeladen boomgaarden of door mooie bosschen.

We passeeren Heer en komen dan bij Noorbeek, dat we diep in een dal zien liggen. We suizen de helling af, rijden voorzichtig door de nauwe geaccidenteerde straatjes van het pude, schilderachtige dorpje en moeten dan weer de tanden op elkaar zetten om de volgende hoogte te halen. Zoo gaat het steeds maar voort, heuvel op en af. Voortdurend genieten we van een prachtig uitzicht. Langs het klooster Hoogcruts komen we dan in Slenaken. Even voor we het dorpje binnenrijden, zien we diep beneden ons het dal van de Gulp. Prachtig en wijd is hier het panorama. De zon straalt en doet het dal opbloeien in vele tinten.

In het cafétje Berg en Dal in Slenaken dronken we een glas van het heerlijke donkere bier. Het rook er naar mest, daar waar wij zaten aan het tafeltje onder de groene wingerd, tegenover de witte huisjes aan de overkant. Landelijk is het hier en landelijk is ook de geur die men er ruikt. Als we uitgerust zijn, gaan we even een kijkje nemen bij de Belgische grens, die hier 600 meter verder ligt. Alle wegen worden echter goed bewaakt en verder dan de grens komen we niet. Twee douanebeambten houden ons aan. We keeren daarom terug naar Slenaken. Niets lijkt hier meer op het vertrouwde Hollandsche landschap, zelfs het cafétje daar tegenover de oude kerk draagt een Fransche naam. “Café de la Frontière” staat er geschilderd op de wit gekalkte muren.

De weg voert ons nu weer omhoog en maar met moeite kunnen we verder komen. Tenslotte stappen we af en gaan te voet verder. In groote bochten slingert de weg zich omhoog en voortdurend genieten we van het prachtige uitzicht. Dit is met recht Klein Zwitserland. Op het hoogste punt rusten we een oogenblik uit. In de diepte hooren we een auto brommen, die langzaam langs de kronkelende weg omhoog klimt. In de verte dreunen regelmatig doffe slagen, ongetwijfeld explosies van zwaar geschut.

In dit vredige land worden we toch weer telkens herinnerd aan de groote strijd die nog steeds aan de gang is. Na een poosje gaan we weer verder. We rijden door Heyenraat en komen dan op de Eperheide, waar we nu aan de andere kant van deze hoogte een schitterend uitzicht te zien krijgen op Epen en het dal van de Geul. Bijzonder mooi is het ook hier. Epen is een vriendelijk dorpje, heerlijk gelegen in een prachtige natuur, beschut tusschen de heuvels rondom.

Als we naar Epen zijn afgedaald, hebben we het ergst geaccidenteerde terrein achter de rug en nu rijden we weer over vrij vlakke wegen in de richting van Mechelen. We steken de Geul over en komen dan in Mechelen, waar we onder een groote kastanjeboom voor een oud cafétje een flesch van het bekende Gulpener bier hebben gedronken.

Dan gaan we gesterkt weer verder, nu weer terug naar Valkenburg. Al gauw komen we op bekend terrein. We steken de groote autoweg Maastricht-Vaals over en komen dan weer bij Wittem door de mooie laan met de kasteelen. Even maken we nog eenmomweg naar Gulpen, maar bij Wylré zijn we weer op de oude weg, die ons via Schin op Geul naar Valkenburg terug voert. De mooiste tocht die we in Limburg gemaakt hebben, was hiermede ten einde.

Zaterdag, 17 Augustus. Het is vandaag onze laatste morgen in Valkenburg. Vandaag zullen we weer naar Roermond terug moeten keeren. Veel zin hebben we echter nog niet en zoowel Jien als ik laten elkaar de eer het eerste uit bed te stappen. Telkens draaien we ons nog eens om. Lekker is toch zoo’n zacht bed, vooral als je de vorige dag zoo’n lange, zware tocht gemaakt hebt. Maar kom, nu moeten we er toch heusch uit.

Ons wacht weer een lange rit en bovendien, de bagage moet weer mee en het vastsjorren van de koffers zal wel weer heel wat tijd in beslag nemen. Geleerd door de ervaring opgedaan op de heenreis, binden we de boel nu echter anders vast en inderdaad, het hielp. Van de bagage hebben we heelemaal geen last meer gehad.

Na een stevig ontbijt zijn we dan eindelijk startklaar. Nog even een foto gemaakt van Hotelken Palanka en dan vertrekken we. Weer rijden we langs het Geuldal, door Houthem en Meerssen tot aan de groote autoweg Maastricht-Venlo, maar deze keer steken we de weg direct over, draaien onder langs de Kruisberg heen en volgen dan een binnenweg, die ons langs de dorpjes Bunde en Geulle voert in de richting van de Maas. Tot aan Roermond zullen we nu de rivier volgen en hier, in de vlakke Maasvallei, hebben we geen last meer van zware hellingen zooals de vorige dag het geval was. Maar daartegenover staat, dat we nu vrijwel steeds over smalle, uitgesleten weggetjes, vol karre sporen en scherpe kiezelsteenen onze route moeten zoeken. Twee keer moeten we terug als we over de rivier geen brug meer vinden. Dan komen we bij het Julianakanaal. We sleepen de fiets de dijk op en rijden nu langs het kanaal, hoog boven de omgeving uit, naarElsloo. Op regelmatige afstanden liggen aan de oevers onbeschadigde kazematten. In deze streek heeft geen strijd gewoed. De Duitschers zijn om de Peellinie heen getrokken en hebben deze stellingen bij verrassing in de rug aangevallen.

Wel zijn alle bruggen opgeblazen. In Elsloo laten we het kanaal weer links liggen en slaan het steile straatje in dat dwars door het oude dorp heen loopt. Bij een groenteboer koopen we een kilo peren om onderweg wat te eten te hebben. En dat was maar goed ook, want in de kleine plaatsjes die we passeerden, was in de restaurants niets te krijgen. De menschen hadden voor zich zelf al nauwelijks genoeg boter en brood, dus voor hongerige vacantiegangers heelemaal niet.

Als we Elsloo uit zijn, rijden we weer door het vlakke land in de richting van Lutterade. In de verte zien we de schoorsteenen van de kolenmijnen. Bij Stein bereiken we weer het kanaal en de groote havenwerken, een uitgestrekt, modern complex. Hier is nog een brug intact, zoodat we eindelijk het kanaal kunnen oversteken. We passeeren Urmond en komen dan bij Berg aan de Maas. Er zijn hier door de Duitsche genie twee pontonbruggen geslagen en daar we toch ergens over de rivier moesten gaan, besloten we om hier maar over te steken.

We hobbelden over de slechte wegen de brug op en reden naar de overkant van de Maas. Daar zagen we tot onze groote verbazing een slagboom over de weg staan, met een Duitsche schildwacht op post. Voor het wachthuisje zaten gemoedelijk naast elkaar op een bank nog eenige Duitsche soldaten te praten met een Belgische douanebeambte. Ongemerkt waren we op Belgisch gebied gekomen en toen we geen speciale “Passierschein” konden toonen, waren we verplicht om weer om te keeren. Over de andere brug reden we naar Nederland terug en inderdaad, aan de Hollandsche oever van de rivier zagen we nu het Nederlandsche douanekantoortje liggen.

We volgen een tijdlang de Maas. Midden in een groote boomgaard vol overbeladen pruimenboomen, zien we een oud, vervallen kasteeltje liggen achter een hoog hek. Het was een echte tantaluskwelling al die lekkere rijpe vruchten daar zoo onbereikbaar voor ons te zien hangen. Langs de gehuchten Obbicht en Grevenbicht komen we dan in Papenhoven, waar we in een café een glas bier gaan drinken. Ik had er echt de smaak van te pakken gekregen en wáár ik neerstreek, moest ik het lekkere donkere bier hebben.

Een aardig meisje, de dochter des huizes, (Jien was verruktover haar mooie donkere oogen), bediende ons. We hebben een oogenblik gezellig met haar zitten praten, maar ons aan eten helpen kon ze niet. In zulke kleine dorpjes waren de distri-]butie moeilijkheden tè groot. Met een hongerige maag moesten we toen maar verder trekken. Al gauw bereiken we weer het Julianakanaal, nu aan de andere oever.

Over het pad boven op de dijk volgen we een tijdlang het kanaal in de hoop ergens een brug te zullen vinden waar we over kunnen steken. We moeten goed uitkijken dat we niet in het prikkeldraad rijden, want overal langs de dijk zaten nog die venijnige versperringen in de grond. We komen langs een opgeblazen brug. Een roeibootje fungeert hier nu als pont. We kunnen er echter geen gebruik van maken om ons over te laten zetten, want voor de tandem was geen plaats in het kleine schuitje en bovendien hadden we de fiets met al de bagage erop toch niet zonder ongelukken de dijk af gekregen. We moeten dus doorrijden tot Maasbracht waar de schutsluizen zijn en daar konden we dan eindelijk aan de andere kant komen.

We kwamen juist op het moment dat er een sleep aken geschut werd, een interessant gezicht. Dank zij een electrisch gedreven mechanisme, was het in een betrekkelijk korten tijd gebeurd. We hebben hier een poos gekeken naar het bedrijvige gedoe in de haven en zijn toen in het dorp proviand gaan inslaan, reepen chocola, cake en een homp kaas. In een wei, langs de kant van de weg, hebben we dit lekkers verorberd.

Een eindje verder, bij Wessem, een van de oude Maasdorpen, zijn we met een pont de rivier overgestoken. Nog steeds volgen we de Belgische grens, nu in de richting van Brabant. Dan komen we in Thorn. Het is een schilderachtig oud dorpje, één van die typisch mooie Maas dorpjes. Langs de slecht geplaveide straten staan wit gekalkte huisjes en aan het plein, eenigszins op een hoogte, verheft zich de eeuwenoude kerk. Het is een mooik erkje, met z’n eenvoudige witte pilaren en gewelven.

Een tijdlang rijden we over binnenwegen door de vlakke velden en komen dan uit op de groote weg. Weer moeten we een omweg maken omdat er een brug defect is. Bij tientallen hebben we ze gezien op deze tocht, de brokstukken van wat eens Neerlands trots was. We zijn nu in de Peel gekomen. De omgeving hier is weer heel anders. We rijden door heidevelden en dennebosschen en komen langs het natuurbad “De Peel”.

Via Horn bereiken we dan Roermond, waar we juist met de neus in de boter blijken te vallen. Er is feest in Huize Heynen. Scheffer, een van de pensiongasten, gaat Roermond verlaten en geeft die avond z’n afscheidsfuif. Tot drie uur in de nacht hebben we gezellig bij een gezeten, tot Scheffer vele malen in wel gekozen woorden een afscheidsgroet gericht en hem even zoo vele malen het beste toegedronken. Mijnheer Heynen was onuitputtelijk in het voordragen van steeds weer nieuwe liedjes, Duitsche carnavalsliederen en gedichten in het Limburgsche dialect. Waren we moe gezongen, dan dronken we weer wat en hadden we te veel gedronken, dan aten we wat. Pyderyt speelde op zijn banjo. Toen mevrouw’s stapel sandwiches verorberd was, tooverde mijnheer Heynen een groote schaal gekookte eieren met majonaise en schijfjes tomaten te voorschijn. Zoo hebben we op z’n Limburgsch feest gevierd en dat was een waardig slot van onze tocht door dit mooie land.

De volgende dag kwamen we pas laat één voor één boven water en bleven wat in de tuin zitten hangen in de zon tot het tijd werd om te eten. Gebraden haantjes, we hebben gesmuld! Toen moesten Jien en ik vertrekken. De bus bracht ons weer terug naar Eindhoven, waar we een uur moesten wachten op de trein naar Den Bosch. Met een kop koffie in de stationsrestauratie kortten we wat de tijd. Na Den
Bosch ging het weer vlot, weer met een bus naar Zaltbommel, daar met een pont de Waal over, toen voor de derde keer in een bus en daarna, voor het laatste stukje, van Waardenburg naar Utrecht, met een diesel.

Voor mij was toen de tocht beeindigd, maar Jien moest in Utrecht nog eens overstappen. Zoo is mijn vacantie in eigen land doorgebracht, een groot succes geworden, niet alleen door al het schoons dat we gezien hebben en het mooie weer dat we vrijwel steeds getroffen hebben, maar vooral ook door de prettige kameraadschap van mijn reisgenoot.