Mei 1940 – Nederland in oorlog (1)

Naast een groot aantal reisverhalen schreef mijn vader Wim ook een aantal ‘dagboeken’ over de oorlogsjaren in Nederland. Dit was zijn impressie van de eerste twee weken oorlog, bezetting van Den Haag en het bombardement op Rotterdam. Jien Brunet was een goede vriend van hem, met wie hij regelmatig optrok en met wie hij tochten met zijn motor maakte. Hij woonde in 1940 in Utrecht, op de Maliebaan, maar werkte in Den Haag bij de Accountants Dienst. Hij verbleef regelmatig bij een tante in Den Haag. Het verhaal begint op 4 mei 1940, een dag voor zijn 32e verjaardag.

4 mei 1940

Brunet en ik zitten op het terras van Piccadilly in Den Haag en drinken een borrel. Het is mooi, zonnig weer en terwijl wij kijken naar het drukke verkeer op het Spui en de Hofweg, maken we plannen voor de vacantie. Met de motor zouden we erop uit trekken, door Nederland, naar België…

18 Mei….

Veertien dagen later. Weer zitten Brunet en ik op het terras van Piccadilly in Den Haag. Het is nu avond. De duisternis valt in, maar in plaats dat nu de lampen in de stad gaan opgloeien, worden de reclamelichten een voor een gedoofd en worden dikke gordijnen voor de ramen getrokken. De stad wordt verduisterd. Veel is er veranderd in die veertien dagen. We leven nu in een bezet gebied. Om ons heen op het terras zitten Duitsche officieren en op straat slenteren Duitsche soldaten, zwaar stappende op hun met ijzer beslagen laarzen.

Als een razende storm zijn de gebeurtenissen aan ons voorbij getrokken. Nu is het weer rustig, de stad begint te herademen en weer in z’n gewone doen te raken. De barricaden in de straten zijn opgeruimd, het prikkeldraad verdwijnt en de loopgraven zijn dichtgesmeten. Alleen in de avond, als de duisternis is gevallen en de straten donker en verlaten zijn, merkt men dat er iets bijzonders is. De Duitsche militairen zijn al een gewone verschijning geworden in het stadsbeeld.

Voor de zóóveelste maal was Nederland uit zijn betrekkelijke rust opgeschrikt. Wéér waren plotseling de militaire verloven ingetrokken en opnieuw werd de treinenloop sterk ingekrompen, om het materieel vrij te hebben voor troepenvervoer. Maar deze keer scheen de toestand ernstiger. Collega’s die op reis waren, werden telefonisch teruggeroepen en alle ambtenaren van den Accountants Dienst ontvingen een circulaire, waarin hun verboden werd zich op Zon- en feestdagen buiten hun standplaatsen te begaven. Allemaal aanwijzingen dat het weer ging spannen, maar nog dacht niemand dat het nu wel eens meenens zou kunnen worden. In het avondblad van de 9e Mei had immers nog gestaan dat bevoegde autoriteiten in Berlijn uitdrukkelijk de geruchten van een Duitsche inval in Nederland hadden tegengesproken!

Maar in de vroege ochtend van den 10en Mei werd ik wakker geschrikt door kanongebulder. Het was toen ongeveer half vier in de morgen. Onafgebroken dreunde het afweergeschut over de stille stad, snel achter elkaar, en hoog in de lucht klonken de doffe ontploffingen van de springende granaten. De ramen rinkelden. Tusschen dit rumoer door ronkten vliegtuigmotoren en ratelde mitrailleurvuur. Tientallen machines cirkelden over de stad heen, steeds weer kwamen ze terug in een wijde boog. Witte rookwolkjes van het afweergeschut teekenden zich af tegen de heldere morgenlucht. Overal werden ramen opengeschoven, nieuwsgierige, slaperige gezichten kwamen te voorschijn. Op straat en op de daken stonden de menschen te kijken, zoo uit bed gesprongen, met haastig een jas of kimono omgeslagen.

Nòg kon ik niet beseffen dat dit ‘oorlog’ beteekende. Wellicht was het wéér een schending van ons neutrale gebied, nu echter op groote schaal. Het schieten duurt echter voort, met korte tusschenpoosen verschijnen de vliegtuigen telkens weer boven de stad en dan dreunt het geschut opnieuw. Plotseling raast een machine laag over ons heen, scheert over de daken en verdwijnt achter de huizen van de van Boetzelaerlaan. Nu zag ik het duidelijk. Het zijn Duitschers. Op de grauw grijze romp en de vleugeltoppen staat het zwarte Duitsche oorlogskruis.

Heftig wordt het toestel onder vuur genomen. Vlakbij ratelt een mitrailleur en op eenige meters van mij vandaan zie ik het vurige kogelspoor door de lucht flitsen, rakelings over de huizen heen. De machine komt niet meer terug. Menschen springen op de fiets en rijden naar de plek waar hij vermoedelijk neer is gekomen. “In de Boschjes van Poot” gaat al gauw het gerucht door de straat. Het is nu dan toch menens geworden.

Op weg naar kantoor krijg ik zekerheid. Proclamaties Van H.M. de Koningin zijn overal aangeplakt en erom heen dringt zich de menigte. “Nederland beschouwt zich in staat van oorlog met Duitschland”. Ik hoor nu allerlei verhalen. Valschermtroepen hebben een aanval gedaan op Nederlandsche vliegvelden, maar zijn overal teruggeslagen. Vele vijandelijke vliegtuigen zijn reeds neergeschoten, de kazerne aan de Waalsdorperweg is gebombardeerd. Om Den Haag is het al heet toegegaan, op Ypenburg wordt heftig gevochten en van de kant van Ockenburg bij Loosduinen dreunt de artillerie. Parachutisten zijn gedaald in de Boschjes van Poot, in Rijswijk, in de duinen, in Wassenaar.

Den Haag is omringd door de vijand. Weer komen vliegtuigen boven de stad, het afweergeschut dreunt en nu voor het eerst klinken de sirenes voor luchtalarm. Angstig gillen ze door de straten, maar niemand die vlucht en een schuilkelder opzoekt. Nieuwsgierig blijft men staan om te kijken wat er zich in de lucht afspeelt. Het is een stralende lentedag. Wat een contrast, dit prachtige weer en de donkere werkelijkheid. Bij de ‘Nieuwsbron’ hoop ik meer te weten te komen, maar op de zwarte borden staat alleen een aankondiging aangeplakt dat er geen bulletins zullen verschijnen. Het is levensgevaarlijk zich nu op straat te bevinden.

Conradkade hoek Laan van Meerdervoort, belangstelling voor de laatste berichten bij de Nieuwsbron (Foto Gementearchief Den Haag)

Langs de Laan van Meerdervoort loop ik verder naar kantoor. Een groote bommenwerper vliegt laag over. Weer loeien de sirenes en om me heen barst het afweergeschut los. Van vlakbij dreunen de kanonnen en tikken fel de mitrailleurs. Ik zie de lichtsporen omhoog flitsen en de granaten ontploffen, allemaal echter vlak achter de staart van het toestel. Gespannen sta ik omhoog te kijkenen doe onderwijl schietgebedjes. “Raak hem toch, schiet dat ding toch neer.” Maar rustig vliegt de Duitscher door en schijnt zich niets aan te trekken van de barstende granaten om hem heen.

Landing van Duitse parachutisten in de Tedingerbroek-polder, Oost van ‘s-Gravenhage. Foto rond 4 uur ’s ochtends. De foto is genomen vanuit de woning van H. Lamme (voorzitter van de Nederlandse Bond van Foto Journalisten), op de 2e verdieping, aan de Helenastraat 2 te Den Haag, richting Ypenburg. Op de zijn drie Junkers Ju-52 transportvliegtuigen zichtbaar, parachutisten en het voormalige bosbad aan de Amalia van Solmstraat 38 in Den Haag. (Foto H. Lamme – Nationaal Archief, CC BY-SA 3.0 nl, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=37144165)

Op kantoor dromt iedereen bijeen. Ik hoor verhalen van neergeschoten, brandende vliegtuigen en parachutisten, van gevechten aan de rand van de stad. Aan werken wordt niet meer gedacht. Vóór het kantoor is een militaire post van het Roode Kruis, De straat is versperd door gerequireerde bussen. Sommige zijn flink beschadigd en vertoonen overal kogelgaten. Ik loop door naar de van Speykstraat, om op ons hoofdkantoor nadere instructies te vragen. Ook hier hoor ik weer dezelfde verhalen. We moeten ons adres opgeven, direct bereikt te kunnen worden voor het geval dit noodig mocht zijn. Dan kunnen we naar huis terugkeeren. Tot nader order zal het kantoor gesloten zijn.

Het is het schitterendste weer dat men zich bedenken kan. Langs de Groot Hertoginnelaan bloeien en geuren de bloemen, overal frisch en jong groen. Ook het Frederik Hendrikplein staat in zijn volle glorie, maar dwars door de fleurige bloemperken heen en over het glanzende grasgazon, is men nu druk bezig schuilloopgraven te delven. De treinenloop staat geheel stil. Ik kan dus niet meer naar Utrecht terugkeeren, maar gelukkig had ik in Den Haag een goed onderdak.

In een oproep tot de bevolking had de burgemeester de algeheele verduistering van de stadbevolen en iedereen haastte zich nu het noodige zwarte papier in huis te halen. De winkels werden bestormd en al gauw was er geen stukje meer te krijgen. Toen ik bezig was het huis te verduisteren en strooken papier op de ruiten plakte, raasde plotseling weer een vliegtuig laag over het dak. Achter aan zijn staart hing een zwarte rookpluim. Een seconde later deed een daverende slag het huis schudden en de ramen heftig rinkelen. Even verder was het toestel te pletter geslagen.

Ook de bakkerswinkels werden door het publiek bestormd en al gauw waren ook zij door hun voorraden heen. Verschillende keeren heb ik geprobeerd een brood te bemachtigen, maar telkens weer moest ik met leege handen terugkomen. Tusschen de bedrijven door loeiden geregeld de sirenes. Dan cirkelden weer vijandelijke vliegtuigen boven de stad en dan dreunde het geschut weer.

Op straat ging het leven echter gewoon verder, iedereen bleef buiten, de trams reden en op de hoeken stonden de bloemenventers met hun kleurige koopwaar. Net of er niets aan de hand was. Het drong nog maar heel langzaam tot de menschen door dat het oorlog was. Wanneer de vliegtuigen over de stad ronkten, bleef men staan om te kijken en men dacht er niet aan dekking te zoeken tegen granaatscherven en mitrailleurkogels, die hier en daar op het wegdek neer hagelden.

Tegen de helder blauwe lucht teekenden de machines zich scherp af. Steeds in een groote cirkel vliegende draaiden en buitelden ze om elkaar heen en dan klonk hoog in de lucht het doffe getik van de ratelende mitrailleurs. Soms trok er een een wit rookgordijn, waarachter de machine zich dekken kon.

’s Middags ben ik bij Brunet gaan helpen het huis te verduisteren. Door de radio hoorden we de eerste berichten van het front. “De Duitschers zijn ten oosten van Arnhem tot aan de Ysel opgerukt.” Meer nieuws was er niet en ook naderhand kregen we weinig bijzonderheden door. Ergens op Scheveningen, in de buurt van Seinpost, brandde het. Vanaf het dak zagen we een dikke, zwarte rookkolom omhoog stijgen. Wat het is weten we niet, waarschijnlijk een neergehaald vliegtuig of een in brand geschoten oliereservoir.

Als we nog op het dak staan, wordt opnieuw luchtalarm gegeven. Uit zuidelijke richting naderen vliegtuigen. Ze vliegen vrij laag over het strand tot boven de Boulevard. Dan duiken ze één voor één naar benedenven nemen de stellingen van het luchtdoelgeschut dat langs het strand staat opgesteld, onder vuur. Steil schieten ze omlaag, de een na de ander en springen dan weer recht omhoog,

Tusschen een paar oogenblikken door dat er geen luchtalarm is, ga ik even eten bij ‘Lanen’ aan de Laan van Meerdervoort. Als het gaat schemeren, begint het wat kalmer te worden in de lucht en tegen dat de avond valt, is het heelemaal rustig.

Samen met Brunet ga ik wat rondwandelen. Vanaf het hooge duin aan de Doornstraat kijken we neer op de donkere stad, die nu uitgestorven lijkt. In de buurt van Scheveningen ruiken we een sterke brandlucht. Voor het eerst is Den Haag al verduisterd en nu het ernst is geworden, is het ook goed gebeurd. Nergens schemert een lichtschijnsel door de ramen en het is moeilijk de weg te vinden in de donkere straten. De enkele fietsers en auto’s rijden zonder lichten op, als een zwarte schim door de dikke duisternis.

De heele nacht blijft het rustig, maar als het weer licht begint te worden, tegen een uur of half vier in de morgen, beginnen de sirenen weer te loeien. Korte tijd daarna daverden de vliegtuigen dan weer over de stad heen en dreunde het afweergeschut. Onafgebroken duurt dit voort. Het is telkens weer een opluchting als de lenggerekte toon, het ‘veilig’ signaal klinkt, maar dikwijls is dit sein nauwelijks gegeven, of wéér worden er vliegtuigen gesignaleerd en dan gillen de sirenes opnieuw. Nu bleef ik echter rustig in bed en vloekte alleen maar als de sirenes me weer uit m’n slaap haalden.