Wereldtentoonstellingen Parijs – Brussel (2)

Philips Paviljoen Brussel 1935

Wereldtentoonstellingen (ook wel Expo genoemd) zijn grote internationale exposities die sinds 1851 in verschillende landen gehouden zijn en waar de deelnemende landen een beeld kunnen geven van hun economische, sociale, culturele en technische ontwikkeling. Vaak resteert er een gebouw of kunstwerk van een wereldtentoonstelling, zoals de Eiffeltoren in Parijs of het Atomium in Brussel. De wereldtentoonstelling is een typisch product van het optimisme dat midden 19e eeuw gold ten aanzien van de vooruitgang in de wereld. Ook was zo’n Expo een goede gelegenheid om kennis te nemen van vele andere landen. Mijn vader Wim bezocht in 1935 de Wereldtentoonstelling in Brussel. Dit is zijn verslag: vliegtocht naar de wereldtentoonstelling in Brussel.

Een KLM bus – een Ford-Verheul

Koningins’ verjaardag viel dit jaar op een Zaterdag en van deze lange week-end wilde ik gebruik maken om een bezoek te brengen aan de Wereldtentoonstelling die in Brussel gehouden werd. Om de twee vrije dagen ten volle te benutten, besloot ik Vrijdagavond al te vertrekken per KLM, met de machine die om 20 uur van Waalhaven zou starten. Als ik ook per vliegtuig terug zou keeren, kon ik tot Zondagavond in Brussel blijven. Bij het K.L.M. bureau aan de Hofweg heb ik m’n ticket gekocht en meteen plaatsen besproken zoowel voor de heen- als voor de terugvlucht.

Met Aberson, die juist die dagen zijn verlof in België zou gaan doorbrengen, maakte ik een afspraak waar we elkaar in Brussel ontmoeten zouden. Het weer zag er weinig hoopvol uit, vrijwel iedere avond onweerde het, maar ik bleef echter vertrouwen op mijn gelukkig gesternte. Tot nu toe had ik altijd prachtig weer gehad op mijn vacantiereizen, nu zou het dus ook wel losloopen.

Maar er kwam een andere kink in de kabel. Juist toen ik Donderdagmiddag bij de Incassobank aan de Statenlaan mijn franken had gekocht, las ik op bulletins op de Frederik Hendriklaan het treurige bericht over de plotselinge dood van Koningin Astrid. In België zou nu natuurlijk de eerste dagen van eenige feestelijkheid geen sprake zijn, zoodat ik dus maar besloot de reis een week uit te stellen.

De KLM kon ik nog tijdig afzeggen en met Aberson maakte ik een andere afspraak. Nu zouden we elkaar Zaterdagmiddag, 7 September ontmoeten, om 5 uur op het terras van Hotel Metropole aan de Place Brouckere.

Maandag ben ik opnieuw plaats gaan bespreken bij de KLM, nu voor Zaterdagmiddag in het toestel dat om 15.45 van Waalhaven zou vertrekken en voor Zondagavond, om 20.30 Belgische tijd van het Brusselsche vliegveld Haeren. Nu ik toch eenmaal in een reisstemming was, ben ik meteen maar doorgegaan naar Roermond, waar ik tot Vrijdagavond ben gebleven.

Op een avond kreeg ik gelegenheid om met kennissen in de auto mee te rijden naar Valkenburg. Van deze uitnoodiging heb ik dankbaar geprofiteerd om iets te zien van het mooie, typische Limburgsche landschap, dat zooveel verschilt met Holland, dat je je eerder in het buitenland zou wonen dan in je eigen land. Aardig liggen er tusschen de glooiende heuvels de dorpjes en de oude, witte kasteeltjes.

Zaterdag was ik weer terug in Den Haag. Na een haastig geren was ik juist op tijd aan de Hofweg, waar om 14.20 de KLM-bus naar Rotterdam zou vertrekken. Vrijwel de hele week had het geregend, maar nu was het gelukkig weer droog. Toen we echter op Waalhaven waren aangekomen, begon het opnieuw zachtjes te motregenen en donkere wolken pakten zich samen aan de horizon.

Vliegveld Waalhaven in Rotterdam

Op het betonnen plat voor het restaurant stond al een machine gereed, de PH-AFU, de “Uil”, op het punt van vertrek naar Londen. De piloot was Moll, die parmantig rondliep in zijn keurige uniform en minzaam zijn passagiers begroette. Toen alle waren ingestapt, verdween 2011 ook in de cockpit en taxiede langzaam weg. Maar er scheen iets te haperen aan de machine, aan de overkant van het veld bleef hij staan en stopte de motoren. Snel kwam een mecanoauto aangereden en direct begon men met het zoeken naar het euvel. Het bleken de remmen te zijn die vast waren blijven zitten.

De Fokker F.XII van de KLM, de PH-AID, oftewel de ‘Duif’

Intusschen had de sirene geloeid ten teeken dat het toestel voor Brussel in zicht was en even later streek de PH-AID neer, de ‘Duif’, een groote Fokker F.XII, die taxiede tot vlak voor het restaurant. De passen waren van te voren al door de douane ingekeken, zoodat we direct konden instappen. Ik zocht een mooie plaats uit bij een raampje. Het toestel was heelemaal volgeboekt, zoodat ik me haasten moest om niet genoegen te moeten nemen met maar een zitplaats aan de binnenkant van het gangpad.

Het pakje watten dat de passagiers mee hadden gekregen om de ooren dicht te stoppen, heb ik deze keer gebruikt en inderdaad, van doofheid na afloop van de vlucht heb ik geen last meer gehad. Ook heb ik de heele reis door stevig op mijn kauwgummi zitten kauwen. Misschien heb het daaraan te danken gehad dat de zakjes for ‘airsickness’ ongebruikt zijn gebleven, niettegenstaande de stevige remous die we hier en daar onderweg hadden.

Toen de 16 passiers gestalleerd waren, werd het trapje opgehaald, de deur ging dicht en voort rolden we over het hobbelige veld naar het einde van de startbaan. Daar liet de piloot, een kleine Indischman, de “Duif” draaien met de kop tegen de wind in en gaf toen meteen vol gas. We startten in de verkeerde richting dus naar Amsterdam toe. Dankzij de stevige bries duurde de aanloop maar heel kort. Bijna direct waren we los van de grond, wipten over de schutting van Waalhaven heen en zaten we meteen vlak boven de Maas met de vele schepen die er voor anker lagen.

Na een scherpe linkerbocht gedraaid te hebben waren we op de goede koers te liggen en vlogen toen weer terug, over het vliegveld heen, waar ik heel klein onder ons de ‘Uil’ nog steeds op de grond zag staan. We stegen tot 800 meter en met de wind in de rug ging het toen met een vaart van 200 km. per uur af in de richting van Brussel. De deur tusschen de cabine en de cockpit was open blijven staan, zodat we vanaf onze zitplaatsen het instrumentenbord konden zien en het doen en laten van de piloot en marconist voorin de neus van het toestel.

De atmosfeer was verre van rustig en van tijd tot tijd werden we flink op en neer geslingerd door de remous. Soms zakten we opeens zoo’n stuk dat de adem me bleef steken in de keel en ik het gevoel had of m’n stoel onder me werd weggetrokken. Maar gelukkig bleef dit erge gedein alleen maar beperkt tot een paar punten, alleen maar daar waar we over water vlogen, dus boven het Hollandsch Diep en de havens van Antwerpen, ging de machine zoo te keer. Ook wanneer we onder een zwarte regenwolk kwamen, maar den werden we door de stijgende luchtstroom met flinke rukken omhoog gedreven. Verder lag de machine vrij rustig.

Boven Antwerpen brak de zon door de wolken heen en daarna heb ik weer het schitterendste weer gehad dat ik me maar wenschen kon. Het zicht was niet bijzonder goed, in de verte was het nogal nevelig, maar wat vlak onder ons was kon ik alles heel duidelijk onderscheiden. Boven het Hollandsch Diep zag ik nog net de twee groote bruggen over de Moerdijk, de oude spoorbrug en de nieuwe verkeersbrug die al half voltooid was. Het breede water vlak schitterde als een groot stuk rimpelig zilverpapier, met golfjes die als verstart schijnen op deze hoogte. De symmetrisch geploegde akkers lijken op een reusachtig schaakbord met groene en bruine vlakken. Autootjes kropen voort over de witte wegen, nauwelijks zichtbaar op de grond. Diep beneden ons cirkelde een militair vliegtuig.

Tusschen Antwerpen en Brussel hadden we een ontmoeting in de lucht. Schuin beneden ons raasde een tegenligger voorbij, een machine van de Air France, als een flitsende bliksemstraal. Tien minuten na het vertrek van Waalhaven waren we boven het Hollandsch Diep. Na de polders kwam nu het akkerland en even later de heide van Brabant, waar overal de vennetjes schitterden in het zonlicht.

Toen kwam Antwerpen in zicht. We vlogen over het vliegveld heen en over de havens met de reusachtige treinemplacementen. Geweldig zooveel rails als daar liggen, dat zie je eerst goed van uit de lucht. Ik ontdekte het stadion waar ik eens een België-Holland-wedstrijd heb bijgewoond. Ook in Brabant zag ik overal, als kleine kuipjes, de talrijke wielerbanen die overal verspreid liggen. En kasteelen met rondom mooi aangelegde parken als een reusachtig, kleurig tapijt.

Schuin rechts was de Schelde met de vele schepen en de gordel van forten om de stad heen. Antwerpen lag al gauw weer achter ons en toen ging het rechtstreeks af op Brussel. Als een toestel landt maakt hij altijd eerst een linkerbocht en zoodoende merk je als je aan de rechterkant zit, nooit wanneer het vliegveld in zicht komt, want dat zie je niet als je ingespannen uit het rechterraampje zit te turen. Plotseling draaien de motoren niet meer op volle kracht en aan de druk op je ooren merk je dan eigenlijk pas dat je aan het dalen bent. Kijk je dan op dan zie je opeens het vliegveld als het ware schuin tegen het andere venster aangeplakt.

Onze piloot had geen aangename manier van landen. Scherp zette hij de ‘Duif’ in de linkerbocht en liet zich snel zakken, zoo recht dook hij op de grond af, dat de damespassagiers begonnen te gillen van schrik. Maar keurig, zonder de minste schok, zette hij de machine aan de grond en taxiede ons tot vlak voor het groote stationsgebouw. Op het vliegveld heerschte een gezellige drukte. Verscheidene machines stonden al op het betonnen plat, o.a. de 00-AID van de Sabena, het toestel waarin ik mijn eerste vlucht heb gemaakt.

Nauwelijks waren wij geland of een van de nieuwe “Savoia” toestellen van de Sabena kwam binnen en even later streek er een Engelsche machine van de Hillman Line neer. We moesten eerst de douane passeeren die de passen en koffers nakeek en werden toen met een Sabena-bus naar het kantoor van de Maatschappij, midden in de stad, gebracht.

Daar heb ik een tram genomen naar de Place Brouckere. Het was pas kwart vóór vijf en van Aberson was nog niets te bekennen op het terras van Hotel Metropole. Ik ben toen maar eerst langs de Boulevard Adolf Max naar de Gare du Nord gewandeld om er mijn koffertje te deponeeren en ben daarna kalmpjes aan weer naar Metropole teruggeloopen, waar Aberson net bleek te zijn gearriveerd. Een tijdlang hebben we gezellig op het terras zitten kijken naar de ontzettende drukte op de boulevards.

Bij het afrekenen viel het me weer op hoe goedkoop België is voor een Hollander. Daar kan haast geen ander land tegen concurreeren. Zo betaalde ik voor een café-filtre op het terras van een van de grootste hotels in Brussel, gelegen aan de voornaamste boulevard in het centrum van de stad, niet meer of minder dan twee frank of maar 10 Hollandsche centen.

Volgens Aberson zou ik moeite hebben met een behoorlijk hotel te vinden. Zelf had hij nog een kamer kunnen krijgen omdat hij midden in de week was gekomen, maar voor een week-end zou alles volgeboekt zijn. In een opzicht was het eigenlijk toch maar gelukkig dat hij voor mij geen plaats meer kon krijgen in zijn hotel want het lag vrij ongunstig, drie kwartier trammen van het centrum en drie kwartier van naar de tentoonstelling. Nu kost een tram wel zoo goed als niets, maar je bent er telkens toch een hoop tijd mee kwijt.

Om 6 uur ben ik dan ook opgestapt om op zoek te gaan naar een slaapgelegenheid. Op de Place Rogier bij de Gare du Nord was een Bureau de Renseignements. Bij de afdeeling Hotels stond echter zoo’n lange file, dat ik direct maar naar de afdeeling Onderdak bij Particulieren ben gegaan, waar ik de kortste queue heb uitgezocht. Toch duurde het nog een drie kwartier voordat ik een plaats had gekregen. Ik kon een kamer krijgen bij de familie Bordhy in de Rue ’t Kint no.39. Deze straat lag in de buurt van de Beurs, dus in het centrum van de stad. Er waren twee soorten kamers verkrijgbaar, een le categorie à 27 frank en een 2e categorie à 18 frank per persoon, zonder ontbijt. Ik heb een kamer genomen van 27 frank. Betalen moest je aan het Bureau, waarvoor je dan een “inkwartieringsbiljet” ontving.

Toen ik voor mijn bed gezorgd had, ben ik aan mijn maag gaan denken en om vlug op te kunnen schieten ben ik weer naar de bekende Automatique gegaan, waar ik weer die lekkere soep heb gegeten met een portie frites-fricadel. Daarna ben ik mijn koffer op gaan halen en naar de Rue ’t Kint gewandeld. Het zag er netjes uit. Op de le verdieping kreeg ik een kabinet tot mijn beschikking.

Toen ik me opgefrischt had ben ik naar de tentoonstelling gegaan, nadat de vrouw des huizes me had uitgeduid hoe ik de lichten aan en uit moest draaien en op welke manier de huisdeur open en dicht ging. Daarna ben ik op stap gegaan, gewapend met twee huissleutels. Bij de Beurs ben ik op een tram gestapt en na een lange rit stond ik eindelijk voor het doel van reis. Voor me lag de Tentoonstelling. De duisternis was intusschen al lang gevallen, zoodat ik meteen de resterietting in zijn volle glorie kon bewonderen. Toch was het niet zo mooi als indertijd op de koloniale wereldtentoonstelling in Parijs. Daar vond ik de verlichting de waterwerken en fonteinen, kortom, de heele aankleeding beter verzorgd. Wat de gebouwen betreft kunnen smaken verschillen.

In Parijs was het aardige dat elk land de typische landaard in zijn paviljoen tot uiting bracht. Daar had je dan het prachtige Ankor Vat, de Chineesche tempels, de Afrikaansche burchten en het mooie Nederlandsche paviljoen in Balineesche stijl. In Brussel waren het allemaal fantasiegebouwen, waarbij naar mijn idee hier en daar te veel gebruik was gemoakt van de moderne lijn, dus met een te groote overdaad van strakke lijnen en kale vlakken. In zijn geheel leek deze tentoonstelling wel wat op die van Antwerpen van eenige jaren geleden. Zoo ontbrak ook het miniatuur treintje hier niet. Wil je in korten tijd een overzicht krijgen van het geheel, dan is dat treintje onmisbaar, want het is een groote uitgestrektheid en bovendien is het terrein geaccidenteerd.

Die avond heb ik een wandeling gemaakt langs de hoofdlanen om een algemeene indruk te krijgen. Even ben ik ook een kijkje gaan nemen op het kermisgedeelte, maar de menschen menigte was daar zóó compact, dat ik gauw maar weer ben teruggekeerd. Een van de mooiste gedeelten was het park voor het restaurant Leopold II. Het restaurant met de groote terrassen ligt op een hooger gelegen stuk van het terrein. Het park ervoor loopt trapsgewijs naar beneden en staat vol beelden tusschen de kleurige bloemperken.

De treden van de trappen zijn van glas en ’s avonds verlicht, waardoor dit punt wel het mooiste gedeelte werd van de heele tentoonstelling. Om 10 uur heb ik het terrein weer verlaten en ben toen gegaan naar “Oud Brussel”, waar ik Aberson weer zou ontmoeten. Onder de oude stadspoort stond hij inderdaad al op mij te wachten. Het was ontzettend vol in de nauwe straatjes van het imitatie stadje, waardoor van tijd tot tija een muziekcorps een rondgang maakte. De muziekanten, de fakkeldragers en de rest van het gezelschap was gekleed in de oude kleederdracht en achter deze wonderlijke troep trok dan natuurlijk een heele menigte mee, al hossende en zingende, wat niet bevorderlijk was voor een rustige wandeling over de bonkige kinderhoofdjes. Ongeveer in elk huisje was een kroegje, waarin een of ander artist op een piano beukte of aan een harmonica trók, zoodat overal de muziek ons achtervolgde.

Op het ruime marktplein konden we ons eindelijk weer behoorlijk bewegen. Midden op het plein speelde echter weer een ander muziekcorps. Voor een van de restaurants hebben we even wat gedronken, waarna we geprobeerd hebben een plaatsje te vinden in een van de grootere zaken waar gedanst werd, maar tevergeefsch. Alles was even vol.

Gaieté is beschermd monument (©erfgoed.brussels)

Toen zijn we het maar in de stad gaan probeeren. Het was pas half twaalf, dus juist de geschikte tijd ervoor. Met een taxi zijn we toen naar Maximes gereden, een van de bekendste dancings van Brussel. Ook hier was het behoorlijk vol, maar niettegenstaande er op de tafel een kaartje stond met “Reservé” erop, kregen we er toch een prachtige plaats in groote fauteuils, vlak aan de dansvloer. De attracties waren net begonnen, zoodat we met de neus in de boter vielen. De prijzen zijn ook in deze gelegenheden matig, voor een 30 frank kan je er al wat drinken wat niet te veel is voor het uitgebreide cabaretprogramma dat er geboden wordt. Ik heb er nog even gedanst, waarna we verder zijn getrokken naar Gaieté.

Toen we er een tijdje gezeten hadden, begonnen ook daar de attracties. In het bijzonder herinner ik me ervan een komisch danspaar in een Wiener Walzer. De heele zaal lachte zich slap en ze hadden dan ook een verdiend succes, want het was werkelijk meesterlijk hoe ze al hun ‘onhandigheden’ begingen. Tusschen de bedrijven door was het drie uur geworden en nu begon ik toch slaap te krijgen. Na afgesproken te hebben waar en om hoe laat we elkaar de volgende dag weer zouden ontmoeten, ging elk zijns weegs. Mijn huis was niet zoo ver weg, dus ben ik maar gaan loopen. Zonder lawaai te maken kwam ik veilig op mijn kamer aan en lag al gauw heerlijk te slapen tot half acht de volgende morgen.

Om acht uur stond ik weer op straat na afscheid genomen te hebben van mijn gastvrouw. De rest van de familie sliep nog uit op die donderdagmorgen. In een café op de Place Brouckåre ben ik toen aan ontbijten. Voor 5 frank kreeg ik een groote kan koffie, drie lekker knappende broodjes en boter, een echt buitenlands ontbijt wel, maar voor mij meer dan genoeg.

Met een tram ben ik vervolgens weer naar de tentoonstelling gereden. Na eerst mijn koffer in een van de bagagedepots afgegeven te hebben, ben ik mijn speurtocht over het terrein begonnen. Zoo vroegin de morgen, het was net 9 uur, was er nog niet veel publiek. Om 10 uur gingen trouwens pas de paviljoens open. Tegen die tijd werd het dan ook inderdaad al veel voller en spoedig daarna groeide de menigte zelfs aan tot een enorme massa. In de paviljoens was er dan ook haast geen binnenkomen aan. Nu had ik toch geen tijd om alles te bezichtigen, zoodat ik me maar bepaald heb tot de afdeelingen van Nederland, Italië, Noorwegen en Zwitserland en nog een paar andere, kleine stands.

Ook ben ik in het Grand Palais geweest. De middenhal was omgetooverd in een groot station, waar langs de verschillende perrons treinen stonden uit diverse landen. De meest fantastisch gestroomlijnde locomotieven stonden daar met een rij wagons erachter, als het ware voor het vertrek gereed. In dewachtkamer van het station ben ik even een frissche dronk gaan halen alvorens weer verder te gaan. Intusschen had ik ook al een rondrit met het treintje gemaakt.

Om 12 uur ontmoette ik Aberson weer op de afgesproken plaats, voor het Museum van de Oude Kunst. Na al het loopen had ik intusschen flinke honger gekregen en langzamerhand begon ik erg te verlangen naar een hartig hapje. Maar het viel niet mee om zo iets te veroveren. Alle restaurants waren stampvol, zoodat ik tenslotte genoegen moest nemen met een automaat, waar ook al de menschen als haringen in een ton, tegen elkaar aan gedrukt stonden te eten. Al was het met moeite, hier kon ik tenminste nog wat krijgen en na een hevige worsteling gelukte het me een slaatje, een belegd broodje en een kop koffie naar binnen te werken.

Nederlands paviljoen Wereldtentoonstelling Brussel, België, 1935. Architect: D. Roosenburg. Fotograaf onbekend. Collectie Het Nieuwe Instituut.

Daarna zijn we samen het Nederlandsche paviljoen gaan bekijken, waar ik bij de stand van de KLM nog even heb geïnformeerd waar en om hoe laat de bus naar het vliegveld zou vertrekken. In de tuin voor Noorwegen hebben we wat gezeten, waarna we het kermisgedeelte zijn opgegaan. Behalve de gewone dingen die je op elke kermis ziet, waren hier nog een paar origineele nieuwigheden. Zoo b.v. de parachutetoren. Dat is een ongeveer 50 meter hooge stellage, waar je met een lift naar boven wordt gebracht. Daar krijg je een parachute aangegespt en kan je naar beneden springen. Voor de veiligheid zit de parachute echter nog aan een touw bevestigd, maar de sensatie van een echte sprong blijft behouden.

Verder weg nog een ballon die door een kraan omhoog wordt geheschen en daarbij een cirkel beschrijft, zoodat je al stijgende een uitgestrekt overzicht krijgt over het heele tentoonstellingsterrein. In deze ballon hebben we ook een tochtje gemaakt door het luchtruim. Van het eene uiterste vervielen we toen in het andere, want een oogenblik later zaten we in een duikboot. Het was er pikdonker want we zaten “onder water”. De motoren hoorde je stampen en als je door de patrijspoortjes keek, zag je allerlei soorten visschen voorbij zwemmen. Daarna heb ik meegereden in een Targa Floriorace in een klein race autotje dat ik zelf kon besturen en het tempo regelen, dus niet van die electrisch voortbewogen wagentjes die je anders ziet. Dit was veel aardiger en de animo ervoor was dan ook enorm. Pas na veel moeite is het me gelukt een autotje te bemachtigen.

Als variatie op de gewone kansspellen met een draaischijf, met vliegmachientjes en dergelijke dingen, hadden ze nu een spel uitgevonden waarvan je geluk afhing van een marmot. Als alle nummers bezet waren, werd een marmot in het midden van een kring gezet en dan was de bedoeling dat het dier in een van de genummerde hokjes zou kruipen. De bezitter van dat nummer was dan de gelukkige prijswinner. Maar de marmotjes waren niet erg actief, zoodat het dikwijls vrij lang duurde voordat mijnheer het wenschte zich te verplaatsen.

Tusschen de bedrijven door was het intusschen al weer 7 uur geworden en Aberson nam afscheid van me om in zijn hotel te gaan eten. Ik ben toen langzamerhand afgezakt naar de Porte Astrid, waar om 8 uur de Sabenabus zou vertrekken. In de buurt ben ik in een restaurant gaan zitten om te wachten tot het uur van vertrek weer zou slaan. Intusschen was het weer donker geworden, zoodat ik nog eens de feestverlichting kon zien.

Precies om 8 uur vertrok de bus via Laeken naar Haren, waar we na een rit van ongeveer een kwartier aankwamen. In de nobijheid van het vliegveld scheerde opeens een groot vliegtuig laag over ons heen. De navigatielichton brandden aan de toppen van de vleugels en aan de staart en uit de kop van het toestel scheen een sterk zoeklicht. Het look wel wat op een reusachtige vlieger aan een dik, lichtend touw. Het vliegtuig bleek de ‘Duif’ te zijn die net zou landen. Toen we in de ruime wachtkamer van de luchthaven waren aangekomen, stond hij alweer netjes te wachten op zijn passagiers, vlak voor de deur. De bagage werd gewogen, de tickets nagekeken en we konden instappen.

Weer zorgde ik ervoor gauw een hoekplaats te bemachtigen en toevallig kwam ik op precies dezelfde fauteuil te zitten als op de heenreis. Als piloot hadden we nu een van de gezagvoerders van de Indië-lijn. Op aanraden van de marconist werd in de cabine het licht uitgedraaid om een beter uitzicht naar buiten te krijgen. Weer bleek de ‘Duif’ geheel volgeboekt te zijn. Zelfs was er, blijkbaar door een misverstand, een passagier te veel, die nu genoodzaakt was achter te blijven.

Precies om half negen Belgische tijd werden de motoren aangeslagen, de blokken onder de wielen weggetrokken en rolde de ‘Duif’ met zijn 16 passagiers naar het verste uiteinde van het veld dat van alle kanten door lichtbakens was afgezet. Ook de obstakelpunten rondom het terrein, als masten, boomen en huizen waren aangegeven door roode lichten. Aan het einde van de startbaan keerde de machine, even daverden de drie motoren wat krachtiger en blauwe vlammen slaan uit de uitlaatpijpen, een fantastisch gezicht in de zwarte duisternis. Dan zoemen de motoren weer rustiger, tot van de signaaltoren een lichtstraal flitst, het teeken dat we starten kunnen. Geen seconde later brullen de motoren op volle kracht. De machine begint te rollen, sneller, aldoor sneller. In toomelooze vaart razen we nu over het veld, recht toe, recht aan op het hel verlichte stationsgebouw, dat aan het einde van onze baan moet liggen. Maar reeds gaat de staart omhoog, het landingsgestel ontspant zich en dan opeens merk je dat de wielen al van de grond af zijn en langzaam uitdraaien. We vliegen.

Beneden ons strekte zich het donkere veld uit, scherp afgeteekend door roode lijnen. Het was een mooie lichte maannacht. Een driekwart volle maan scheen in de cabine en gaf voldoende licht om ook buiten alles duidelijk te kunnen onderscheiden. Ook in de cockpit was het donker, alleen de tallooze instrumenten lichtten in het dashbord. Als de marconist een melding had over te brengen, schreef hij het op een blocnote en lichtte het dan bij met zijn zaklantaren. Daar het licht in de cabine was uitgedraaid kon de tusschendeur open blijven staan, zoodat we alles konden zien wat er voorop gebeurde.

Toen we eenmaal in de lucht waren, kon ik mijn aandacht na de start weer op het uitzicht concentreeren. Links van ons lag Brussel als een reusachtige illuminatie en aan de rand van die lichtzee schitterde een nog feller gedeelte, dicht opeen gepakt in verschillende kleuren, het tentoonstellingsterrein. Het zicht was prachtig, de maan scheen helder aan een onbewolkte hemel en we vlogen betrekkelijk laag, ik schat op een 200 meter, zoodat ik alles op de grond vrij goed kon onderscheiden.

Uit de lucht bekeken merk je eerst duidelijk hoe groot een stad als Brussel is. Als een reusachtige spin strekt de wereldstad zijn armen uit naar alle windrichtingen. Een van die armen reikt weer aan een nieuwe lichtmassa, Mechelen. Dan worden de lichten wat spaarzamer maar opeens gloeit een nieuwe zee van licht aan de horizon, Antwerpen. Over de onzichtbare wegen kruipen traag de autotjes, achter elkaar aan, een bundel licht voor zich uit werpende. En in alle richtingen doorkruisten treinen het donkere land, telkens een rijtje lichtjes met een rood puntje aan de achterkant. De atmosfeer was veel rustiger dan op de heenvlucht en daar er ook geen wind was, lag het toestel absoluut stil. Zo werd het een ideaal tocht.

Het zicht was 200 goed, dat ik boven Antwerpen al de vuurtoren van Scheveningen kon herkennen. Na Antwerpen is de streek minder dicht bevolkt en hier was het dan ook veel donkerder op de grond, met alleen van tijd tot tijd een paar 1ichtjes ven plaatsjes als Esschen en Roosendaal. Hier en daar passeerden we een van de lichtbakens die overal in Europa langs de luchtroutes in uitgezet. Zoo vlogen we heel rustig verder on ik genoot van de mooie avond. In de verte zag ik opeens weer het water van het Hollandsche Diep in het maanlicht schitteren.

Recht vooruit doemden de lichten van Rotterdam. Op en aan de rechterkant die van Dordrecht. Om vijf over half tien cirkeldon we weer boven het vliegveld Waalhaven, dat duidelijk zichtbaar was met de landingslichten aan. Ook Rotterdam baadde in een zee van licht, waartusschen de gekleurde lichtreclames op en uit flitsten. Op de Maas lagen de verlichte schepen overal gemeerd. Al draaiende om het veld heen waren we al een heel stuk gedaald, zonder dat ik er erg in had. Alleen aan mijn ooren merkte ik dat we lager vlogen, zoo geleidelijk deed de piloot het en eerst toen ik weer naar links keek, merkte ik dat het toestel scheef in een bocht lag. Daarna kwam het weer recht en met bijna stilstaande motoren zweefden we het veld binnen in het schijnsel van een groot zoeklicht, dat in de richting waarin de machine landen zou, was opgesteld. Geruischloos zakten we, in steeds sneller tempo trokken onder ons de huizen, boomen en velden voorbij, totdat eindelijk weer in razende vaart de grasvlakte wegflitste, waarop heel zachtjes, zonder het minste schokje, de bestuurder de ‘Duif’ deed neerkomen.

Voor het stationsgebouw werd het trapje weer uitgelaten, waar twee KLM beambten gereed stonden om de passagiers bij het uitstappen behulpzaam te zijn. De bagage voor Rotterdam werd uit het ruim achter in de staart tevoorschijn gehaald en naar de douane gebracht, waarde reizigers tevens hun passen moesten laten controleren. Buiten stonden twee KLM bussen te wachten, een voor Rotterdam en een voor Den Haag. Toen ik zou instappen hoorde ik de ‘Duif’ weer met volle vaart zijn aanloop nemen en een oogenblik later zag ik een donkere schim met de navigatielichtjes aan over de haven heen in de richting van Amsterdam verdwijnen.

Tot aan de Hofweg volgde voor ons nog een aardige rit met de autobus over de nieuwe verkeersweg naar Den Haag, waar ik juist een aankomende lijn l kon pakken, zoodat ik even over elven weer thuis was. Hoewel ik me er niet veel van had voorgesteld, is deze nachtvlucht juist het hoogtepunt van mijn reis geworden en ik ben blij dat ik deze bijzondere gewaarwording ook eens heb mee kunnen maken.