De reis naar Indië – 1923 (1)

Alle Nederlanders in Indië, die in dienst waren van de Nederlandse overheid of van veel bedrijven, mochten elke zes jaar ‘met verlof’ naar Nederland. Eerste klas met de boot via de Straits Settlements, Ceylon, Aden, het Suezkanaal, naar Marseille of zelfs helemaal door naar Rotterdam. De stop in het zuiden van Frankrijk was een uitnodiging om met de trein door Europa te reizen, voor de ‘grote tour’ die veel verlofgangers maakten. In 1923 maakten mijn vader Wim, samen met zijn ouders en zus Wies, deze reis in omgekeerde richting: van Den Haag naar Marseille en daar per boot naar Nederlands-Indië.

Op het moment van de reis was hij 15 jaar oud en later schreef hij dit verhaal over zijn herinneringen aan deze reis, die begon op donderdag, 12 Juli 1923. Hieronder volgt zijn relaas. Ik heb besloten de spelling van het Nederlands, zoals hij die gebruikte, in takt te laten. Hoewel de reis van de SS Patria begon in Rotterdam, op 14 juli 1923, besloot mijn opa eerst nog een kleine toer door Europa te maken: via Brussel, Parijs, Zwitserland, naar Marseille.

“De trein waarmee we naar Brussel zouden reizen was met eenige vertraging in Den Haag aangekomen, en om nu de achterstand zooveel mogelijk in te loopen, werd het oponthoud tot een minimum beperkt, met als gevolg dat, voordat we nog goed en wel de koffers in de coupee had aan geladen, de trein alweer verder reed en wij geen gelegenheid meer hadden om afscheid te nemen van Oma en de andere familieleden die ons hadden weggebracht. Daar het hier een afscheid gold voor eenige jaren en een dergelijk vertrek ons geen van allen voldoening schonk, besloot Pa om de reis voorloopig in Rotterdam te onderbreken en naar Den Haag terug te keeren.

Na een rustiger afscheid zijn we toen die dag voor de tweede keer onze reis naar Brussel begonnen, waar we nu in de namiddag aankwamen, eenige uren later dan oorspronkelijk het plan was geweest. In de Gare du Midi buurt vonden we een onderdak in Hotel Providence, waar we ook eerst hebben gegeten alvorens de stad in te gaan. In een auto hebben we wat rondgetoerd en zijn toen ergens een ijsje gaan eten. Het was een warme zomer, zoodat we overal op deze reis heel wat van die verfrisschende lekkernij hebben opgepeuzeld. De volgende morgen reden we met de tram naar het Bois de Cambre, waar we hebben rondgewandeld in het mooie bosch en daarna zijn gaan rusten in het restaurant dat gelegen is op een eilandje midden in een groot meer. Wies en ik hebben ons verder nog vermaakt met op het water rond te roeien in een bootje.

Op de terugweg naar Brussel hebben we nog een bezoek gebracht aan het panorama van de slag aan de Yser, een groot schilderstuk dat op levendige wijze een beeld gaf van die verschrikkelijke strijd. Na het eten zijn we weer met de tram naar Tervueren gereden, waar we in de parken hebben rondgedwaald, langs het Congomuseum en het Kasteel, dat nu is omgebouwd tot een restaurant, waar we zijn gaan uitrusten van de wandeling. Op de weg terug, toen we goed en wel weer in de tram zaten, kregen Wies en ik het erg te kwaad met de slaap en in plaats van te genieten van de mooie stad, zaten we te knikkebollen op onze bank. Maar tegen de avond waren we echter weer fit genoeg om mee te kunnen gaan naar Scala om een revue te zien.

Fragment van het Yserpanorama, geschilderd door Alfred Bastien

De volgende dag gingen we weer vroeg verder, naar Parijs, waar we tegen de middag aankwamen. In de restauratiewagen hadden we intusschen onze lunch al gebruikt. Parijs vierde feest, quatorze juillet, de herdenking van de val van de Bastille. Op de straten en pleinen heerschte een groote drukte, veel volk was er op de been in de versierde binnenstad, om de kramen en kermistentjes en op en om de plankiers die opgeslagen waren op de hoeken der straten, waar men danste op de toonen van vroolijke muziek. Op de kermis hebben Wies en ik rondgereden in miniatuur autotjes en samen zijn we een voorstelling gaan zien in een paardenspel.

’s Avonds zijn we op een terras aan een van de groote boulevards een ijsje gaan eten. De volgende morgen bracht de Metro ons naar het Hôtel des Invalides, waar we het graf van Napoleon hebben bezichtigd en het oorlogsmuseum, waar naast de oude, aan flarden geschoten vaandels uit de Napoleontische veldtochten nu ook veel was opgesteld uit de groote Wereldoorlog. Op de ruime binnenplaats stonden buitgemaakte Duitsche kanonnen, tanks en vliegtuigen en de historische wagon waarin, in het Bosch van Compiègne, de wapenstilstand was gesloten.

Langs het Champs de Mars met de Eiffeltoren, de Place de l’Etoile met de Arc de Triomf en het Graf van de Onbekende Soldaat, kwamen we weer terug op de Grands Boulevards, waar vlak in de buurt ons hotel was.

’s Middags zijn we met een auto naar Versailles gereden. De dag tevoren had Pa al een afspraak gemaakt met de taxichauffeur die ons toen reed, om ons erheen te brengen. Het was wel noodig om tijdig voor gerij te zorgen, want met de feestdagen, toen heel Parijs feitelijk op de been was, was het uiterst moeilijk om een taxi te krijgen. De hotellier had dan ook al voorspeld dat de man zich beslist niet aan zijn afspraak zou houden, maar hij had onze chauffeur verkeerd beoordeeld, want precies op het vastgestelde uur kwam hij voorrijden.

Met de feestdagen was de drukte in Versailles enorm. Velen waren er heen getrokken om de beroemde waterwerken in werking te zien, de prachtige fonteinen, die overal opspoten en glansden in de zon temidden van de mooi aangelegde parken rondom het paleis. Ook door het groote paleis zwierven we rond en bewonderden de prachtige Spiegelzaal. Langs het Petit Trianon keerden we daarna weer terug naar Parijs.

’s Avonds zijn Pa en ik op het station gaan informeeren om hoe laat de volgende dag een trein naar Zwitserland zou vertrekken, waarna we in een restaurant nog even wat zijn gaan drinken, Pa zijn traditioneele koffie, terwijl ik een vreemd drankje kreeg voorgezet, waar ik naderhand nog veel “plezier” van heb beleefd. Nog nooit te voren heb ik tenminste zóó dikwijls moeten rennen om bij tijds op een zekere plaats te zijn.

Oude prentbriefkaart ter promotie van Hotel du Nord in Luzern

Van Parijs gingen we naar Luzern. Weer hebben we toen in de trein gegeten en ’s avonds gedineerd in Bazel, waar we moesten overstappen. Het was al geheel donker, toen we vrij laat in Luzern aankwamen, zoodat we voorloopig nog niet veel hadden gezien van het mooie Zwitserland. In Luzern logeereten we in Hotel du Nord, waar we vanuit onze vensters een prachtig uitzicht hadden op de omringende bergen, maar dat ontdekten we pas de volgende morgen toen het daglicht weer scheen.

Arth-Rigi-Bahn 001

Tandradbaan bij Rigi

Die eerste dag in Luzern zijn we een groote tocht gaan maken naar de Rigi. Eerst met de boot over het Vierwaldstättermeer naar Vitznau, vanwaar we met een tandradbaan omhoog zijn gegaan via Rigi-Staffel naar Rigi-Kulm. In het groote hotel dat er hoog ligt op de bergen, met een wijds uitzicht over de omringende toppen en blauwe meren heel in de diepte, hebben we gegeten. Eerst was het uitzicht minder mooi. Dikke wolkenbanken trokken onder ons langs, maar na eenigen tijd won de zon het weer, de nevel trok op en om ons heen strekte zich het heerlijke panorama uit van Zwitserland’s prachtige bergen en meren. Op een bergweitje boven het hotel hoedde een herder zijn schapen en blies daarbij op een traditionele hoorn.

Met de tandradbaan zakten we weer af naar Vitanau, waar al gauw de boot aankwam, die ons terug bracht naar Luzern, langs Füellen en de Tells Kapolle, over het prachtige meer met rondom de hooge, steile berggevaarten die vrijwel loodrecht uit het water oprezen.

’s Avonds zijn we wat in de stad gaan rondwandelen. De volgende dag zouden we het wat kalmer aan doen, daar de tocht naar Rigi een te flinke bres in Pa’s portemonnaie geslagen bleek te hebben. We besloten om maar rustig ergens aan het meer te gaan zitten, wat wel de minst kostbare bezigheid zou zijn. Maar toen we de zak met vruchten die we voor tijdspasseering ergens hadden gekocht, hadden leeg gegeten, kon Pa het stil zitten niet langer uithouden en zijn we toch maar op stap gegaan.

Een tram bracht ons een eind buiten de stad, naar Krienz, waar we in een knus restaurant gegeten hebben. Daar had Pa het ongeluk een fles wijn omver te gooien over het schoone tafellaken, zeer tot ongenoegen van de dienster. Na het eten zijn we met een tandradbaan verder gegaan, de heuvels op die rondom Luzern liggenen vandaar langzaan aan naar beneden terug gewandeld door een prachtig bosch met telkens weer verrassende uitzichten op de stad en het Vierwaldstättermeer.

’s Avonds zijn we weer gaan wandelen op de promenade langs het meer, voorbij de hel verlichte groote hotels met drukbezochte café terrassen, maar toen het opeens begon te regenen, zijn we gauw naar huis teruggekeerd.

De volgende dag zijn we naar Sonnenberg gegaan. Weer bracht een tandradbaan ons naar boven, waar we heerlijk gewandeld hebben door de rijk beboschte omgeving van de stad. In een klein huisje tusschen de boomen verscholen, dronken we een kopje koffie.

De overdekte houten Kapellbrücke in Luzern (foto Robert Briel)

Toen we weer in Luzern terug waren, zijn we op ons gemak de stad gaan bekijken en zijn vele merkwaardigheden. Over de snel stroomende Reuss wandelden we over de overdekte 14e eeuwsche houten Kapellbrücke met de Wasserturm, voorbij de kleine winkeltjes die op de brug zijn aangebouwd. Bontgeschilderde tafereelen uit Zwitserlands geschiedenis versieren de betimmeringen van het houten dak.

Daarna brachten we een bezoek aan de Gletschergarten, gedeeltelijk een soort openluchtmuseum, waar men o.a. een overzicht kreeg van allerlei bijzondere natuurverschijnselen uit de Alpenwereld, zoals b.v. de merkwaardige gletschermolens, groote rondgeslepen keien die door de kracht van het neerstortende water uit de bergbeken in langzaam draaiende beweging kwamen en in de loop der eeuwen diepe putten hadden uitgesleten in de rotsachtige bodem.

Löwendenkmal

Het Löwendenkmal bij Luzern (foto: Andrew Shiva/Wikipedia)

Voorbij het “Löwendenkmal”, Thorwaldsen’s mooie monument, kwamen we bij een groot diorama, Luzern voorstellende met een uitzicht op de omringende bergen.

In de middaguren hebben we in het park van het Kurhaus geluisterd naar een concert en Pa heeft een kansje gewaagd aan de roulette, echter onder succes. Toen 5 francs in snel tempo verspeeld waren heeft Pa de poging om wat extra’s te verdienen maar weer gauw opgegeven.

Van Luzern zijn we doorgereisd naar Genève. Toen we er na een prachtige reis waren aangekomen, verlangde Pa van de kruier die onze koffers droeg om ons te brengen naar het dichts bijzijnde hotel. De man hield zich letterlijk aan zijn opdracht en hoewel er in de onmiddellijke nabijheid een behoorlijk hotel was, bracht hij ons naar een klein, vrij onaanzienlijk hotelletje dat inderdaad nòg dichter bij lag, aan de voet van een lange trap, die van de straat beneden voerde naar het hooger gelegen station. Maar toen we er eenmaal waren, zijn we er maar gebleven. Het was trouwens toch maar voor één nacht.

Zoo gauw we ons opgefrischt hadden trokken we er weer op uit. We wandelden langs de breede boulevard met groote hotels en restaurant terrassen rond het meer van Genève, waar tegen de achtergrond de hooge, wit besneeuwde top van de Mount Blanc afstak tegen de heldere hemel. In een tentwagentje reden we de boulevard verder af, de stad uit, steeds hooger langs een kronkelende weg, tot we diep beneden ons het blauwe meer zagen schitteren. ’s Avonds zijn we op het kurhausterras weer een ijsje gaan eten na een wandeling langs de oevers van het meer, over het eilandje, waar vlakbij een groote fontein opspringt uit het water.

De volgende morgen vroeg reisden we door naar Marseille. Het eerste gedeelte van de reis was weer vol afwisseling zoolang we in het Zwitsersche berggebied waren, maar later, in de omgeving van Marseille, was de landstreek vlak en eentonig.

Marseille, L'Entree du Vieux-Port & le Pont-Transbordeur. 947P 4 (NBY 418903)

De Transbordeur in de oude haven van Marseille, gebouwd in 1905 en in 1944 vernietigd door de nazi’s

In Marseille zijn we afgestapt in Hotel Genova, ons nog welbekend van een vorige reis. Vanuit onze kamers keken we neer op de Vieux Port met de bedrijvige kaden en de Transbordeur, die met zijn machtige ijzeren constructie heel de haven overspant. Middags maakten we een groote tocht, gedeeltelijk met de tram en gedeeltelijk met een auto, de bekende route over de Grand Comiche, waar we vanaf de hooge, over de rotsen heen slingerende wegh een schitterend uitzicht hadden op de Midellandsche Zee.

Voor het eten, toen Pa en Moes op een terras zaten, ergens aan de Cannebière, de welbekende boulevard van Marseille, zijn Wies en ik in een automatenhal muziek gaan beluisteren in speciaal daarvoor geconstrueerde toestellen, waar men zelf de nummers kiezen kan. De avond hebben we doorgebracht in het Cristal Palace [Palais de Cristal], waar een circusvoorstelling werd gegeven. Na afloop van de voorstelling hebben we op onze kamers in het hotel een glas champagne gedronken als afscheid aan Europa. Pa had de flesch netjes naar binnen weten te smokkelen, maar niet de bijbehoorende glazen, zoodat we elkaar met de meest fantastische drinkvoorwerpen hebben toe moeten klinken.

SS Patria, Rotterdamsche Lloyd

Op de foto de Patria, waarschijnlijk in de haven van Medan – foto Anton Dorren

De volgende middag reden we met een taxi naar de haven, waar aan de kade al de “Patria” van de Rotterdamsche Lloyd op z’n nieuwe passagiers lag te wachten. Aan de overkant van het water zagen we toevallig ook de “Tabanan” liggen, het schip waarmee we de eerste reis naar Holland hadden gemaakt. Toen we wegvoeren, speelde op de kade een schamel orkestje het Nederlandsche volkslied. Aan boord van het mooie nieuwe vlaggeschip van de R.L. begon weer het genoegelijke luxeleventje van zalig nietsdoen, lekker eten en feestvieren.”

Lees hier het vervolg in deel 2