De eerste video van de Vierdaagse Nijmegen. Beelden van de Vierdaagse van omstreeks 1934. Individuele wandelaars en groepen lopen door Lent. In Nijmegen lopen soldaten vanaf de veerpont “Zeldenrust” de Waalkade op. (Bron: Regionaal Archief Nijmegen)
Mijn vader was een fanatiek wandelaar, hij deed al van jongs af aan aan veel wandeltochten mee. In 1934 deed hij de 55 kilometer in de Vierdaagse van Nijmegen. Dit is zijn verhaal.
Maandag 23 Juli ben ik per Dieseltrein naar Nijmegen vertrokken, tegelijk met een detachement Roode Kruissoldaten en vele burgers, waarvan velen door familieleden werden weggebracht. Een paar uur eerder waren de Grenadiers en Jagers vertrokken, met muziek en natuurlijk onder groote belangstelling. In Utrecht kwamen Aberson en van Romond in de trein. De belangstelling van het publiek in Nijmegen was al zeer groot. Velen stonden aan het station om de aankomst van de deelnemers bij te wonen. Met een taxi zijn we eerst naar Hotel Marianne gereden om de bagage van Aberson en van Romond af te geven en daarna verder gegaan naar de Prins Hendrik-kazerne van de Koloniale Reserve om ons te melden. Er stond al een heele rij, zoodat het vrij lang duurde voordat ik mijn nummer, 2367, mijn eetkaart en een routebeschrijving had ontvangen.

De Prins Hendrik-kazerne, waar de meeste deelnemers verbleven
Ik moest slapen op de zolder van de 1e. Compagnie, eten in zaal 4 en baden in bad 4. Toen we onze bullen hadden, zijn we naar het Molenveld gegaan, het exerceerterrein, waar de vlaggenparade gehouden zou worden. Midden op het grasveld waren 8 vlaggenstokken geplant en bij iedere stok stond een Indisch soldaat in groot tenue. Er omheen waren de afgevaardigden van de verschillende deelnemende groepen met hun vaan- dels opgesteld. Onder het spelen van de volksliederen gingen achtereenvolgens de Belgische, Duitsche, Engelsche, Fransche, Zwitsersche en Nederlandsche vlag en de kleuren van de “Vierdaagsche” de hoogte in. Na deze plechtigheid ben ik de omgeving gaan verkennen. Eerst mijn slaapzaal opgezocht. Op een reusachtige zolder lagen een 50-tal stroozakken naast elkaar op de grond uitgespreid met voor elke stroozak een nummer. Mijn slaapgelegenheid was dus gauw gevonden. Daarna zijn we de stad ingegaan, waar we in de “Vereeniging”, dè gelegenheid in Nijmegen, wat hebben gezeten alvorens te gaan eten. Iedere deelnemer kreeg een kaart, waarop hij vrije toegang had tot dit restaurant. Het is een groot feestgebouw met een groot terras ervoor en een groote tuin.

Restaurant Germania, een bekende plek in Nijmegen – na de oorlog werd het restaurant omgedoopt in Normandie
Niettegenstaande alles groot was, kwamen ze toch ruimte te kort om alle menschen te bergen, want niet alleen een groot gedeelte van de ongeveer 3000 deelnemers kwam er, maar ook de noodige gasten en natuurlijk de Nijmegenaars zelf. Daar we de eerste dag zelf voor ons eten moesten zorgen, zijn we die avond gaan dineeren in Germania, een groot restaurant aan het Keizer Karelplein. Na het eten terug naar de Vereeniging, waar het al stampvol was. Ter eere van de Vierdaagsche werd in de tuin een concert gegeven door het muziekcorps van de politie. Buiten op het plein stond het zwart van de menschen en voor de hekken van de Vereeniging was het een gedrang van je welste.
Alleen de rijwegen waren vrij, zoodat we midden op straat moesten loopen door een dichte haag van menschen, om binnen te komen. De eerste avond wilden we het niet te laat maken en daarom zijn we bij tienen opgestapt. Ik moest toen nog een heele wandeling maken naar de Prins Hendrikkazerne, omdat in die richting geen tram loopt. Tot overmaat van ramp ben ik in het donker verdwaald en bereikte pas na een heele omweg mijn nachtlogies.
Ik had gedacht alles in diepe rust te vinden, maar had me danig vergist. Het licht brandde nog en het was een kabaal van belang. Wat ook geen wonder was, met een 50-tal jongelui bij elkaar op een stroozak op de grond liggende, sommige heftige pogingen doende om in slaap te komen en de rest hardop aan het kletsen en van tijd tot tijd een strookussengevecht ten beste gevende. Totdat de slaapliefhebbers het licht uitdraaiden, wat weer een heftig protest van de tegenpartij ontlokte, met dat gevolg, dat binnen een minuut het licht weer aan was. Eindelijk is het dan weer donker en een oogenblikje stil en als je denkt in te slapen, komt er weer iemand thuis en draait het licht weer op, wat opnieuw een scheldpartij ten gevolge heeft. Dit duurde tot ongeveer 2 uur in de nacht. Toen was het werkelijk rustig en kon ik een beetje gaan slapen. Om half vier was ik weer op, heb me een etage lager in de waschzaal gewasschen en ben me toen marschvaardig gaan maken. Het was nog pikdonker en de maan stond nog aan de hemel.
Het was erg frisch toen ik naar mijn eetzaal liep. Het ontbijt bestond uit een heel brood, berekend voor ontbijt en om mee te nemen, een kluit boter en 2 soorten belegsel, een vleeschsoort en gelei of koek en kaas, en tenslotte een ei. Koffie en thee was er in overvloed om de boel door te spoelen. Ik heb twee sneetjes meegenomen voor onderweg. Die kon ik in mijn broekzakken wegstoppen. Als ik onderweg honger mocht krijgen, kon ik altijd nog wel wat koopen.
Na het ontbijt ben ik mijn contrôlekaart gaan halen. Er stond al een heele file. Ik stond te bibberen van de kou in mijn polohemdje. Het duurde vrij lang voordat ik mijn kaart had. De andere drie dagen ben ik eerst mijn kaart gaan halen en ben daarna pas gaan ontbijten. Precies om vijf uur waren Aberson en van Romond ook present en konden we meteen vertrekken.
Voor de kazerne stond het al zwart van de menschen niettegenstaande het vroege uur. Rijen dik stonden ze te kijken en de eerste kilometers liepen we door een haag van kijkers. En iedereen wenscht je heel vriendelijk goeden morgen. We merkten al heel gauw dat de wegen niet al te best waren. Bovendien ging het geregeld op en af. De omgeving was prachtig, maar de wegen heel slecht. Bij Mook b.v. was het niet meer dan een karrespoor midden tusschen de koren velden. Verder niets anders dan wegen met kuilen en bulten, vol steenen en gruis en…. een dikke laag stof. Als er een auto langs reed, kreeg je telkens de volle laag. Het weer was echter prachtig. De zon bleef voorloopig achter de wolken en kwam pas tegen tien uur goed door en toen hadden we al ruim de helft van de dagtaak achter de rug. Ik voelde me echt op dreef en de eene kilometer na de andere werd in een behoorlijk tempo afgelegd.
Aberson hield zich ook goed en zoo stelden we onze rust telkens maar weer uit. Op een trainingsmarsch moest Aberson me altijd bij m’n jasje trekken omdat ik te hard ging en me niet liet passeeren, maar nu heb ik me niet laten verleiden om op de eerste dag al te gaan racen, zooals een hoop lui deden. We werden dan ook geregeld ingehaald door fantasten die dachten dat alles even goed zou gaan als de eerste vijf kilometer. En hoe liepen ze toen al. Niet dat ze al op blaren liepen, maar de manier van loopen. Bepaald heel slecht en in elk geval heel oneconomisch. Ze gebruikten b.v. hun armen heelemaal niet en alles gaat dan zoo stijf, niets soepels zag je aan dat marscheeren.
Toen ik een keer bij de dokter was, stonden er een massa te wachten om de stijve spieren te laten masseeren. Toen hoorde ik ook de dokter zeggen dat ze verkeerd liepen en daardoor hun spieren verkeerd gebruikten. De looptechniek die ze me bij V&L. (athletiek vereniging Vlug & lenig – RB) hebben geleerd heb ik hier ook toegepast en daaraan heb ik het ook te danken gehad dat ik ook na de vierde dag geen stijve spier heb gehad. Natuurlijk voelde ik mijn voeten wel na zoo’n dag, en ook wel mijn knieën, maar verder ook niets en als ik gebaad had, was ook dat verdwenen. En dan heeft de training, hoe kort die ook geweest is, ook een hoop gedaan.
Mijn voeten hebben zich goed gehouden, dank zij een geregeld inwrijven met kampferspiritus. Een Vierdaagsche is best te halen, maar je moet er voor getraind hebben en je voeten goed verzorgd hebben, anders kom je er niet ongestraft vandaan. Het is natuurlijk de bedoeling om in behoorlijke conditie te blijven. Er waren er echter maar al te veel die de proef wel doorstaan hebben, maar vraag niet in wat voor een toestand die aankwamen. Aan de eene kant is het treurig, maar aan de andere kant moet je zulke lui toch ook bewonderen voor hun moed en doorzettingsvermogen. Maar ik stel er meer prijs op om het programma regelmatig af te werken en in een behoorlijke conditie op tijd binnen te komen.
We mochten over de 55 k.m. 11 uur doen, maar daar hebben ze zich alleen de eerste dag aan gehouden. Toen hebben we een traject van ongeveer 53 k.m. gehad. De tweede dag is altijd de langste en in dit geval is het zelfs nog wat langer geworden, daar ze met het oog op de slechte toestand van de wegen de route een stuk verlegd hebben, met het gevolg dat we de tweede dag eenmafstand van ruim 60 k.m. moesten afleggen. Daarom hebben ze de uiterste termijn van aankomst geschrapt, met dat gevolg, dat in plaats van om vier uur een groot gedeelte eerst tusschen 4 en 6 uur aankwam. De laatste was pas om half zeven binnen.
Mijn tijden van aankomst waren: eerste dag om 2.30, tweede dag om 3.20, derde dag om ongeveer 3 uur (58 k.m.), vierde deg om 3.30. (ruim 55 k.m.). De laatste dag heb ik dus het slechtste gemiddelde gemaakt, maar toen hadden we de laatste 30 k.m. ook een halve storm tegen. Ik werd van tijd tot tijd gewoon van de weg af geblazen. Maar dat was het ergste niet. Ik kreeg het al gauw te koud en werd zoo langzamerhand net zoo blauw als mijn shirt, maar ook dat was zoo erg nog niet. Tenslotte begon ik last te krijgen van mijn buik en was verplicht om vier keer de tocht te onderbreken om ergens een groote boodschap te doen.
Toch ben ik hoogst tevreden over het behaalde resultaat. Ik heb in een behoorlijk tempo geloopen en ben iederen dag fit en op tijd binnengekomen. En dat kon niet iedereen zeggen. Als je zoo op de kazernepleinen rondkeek na afloop van een dagmarsch, was het wel een vermakelijk gezicht om al die strompelende menschen daar te zien rondsjouwen.
Ik zelf heb tegen het eindvan de tweede dag een blaar gekregen op mijn rechterhiel. Na afloop van de marsch ben ik toen direct naar de dokter gegaan, die de blaar heeft weggeknipt, jodium op de wond heeft gesmeerd en er een pleister op heeft geplakt. In het begin voelde ik de wond natuurlijk nog wat schrijnen en om mijn voet wat te sparen liep ik dus voorzichtig toen ik naar Hotel Marianne ging die avond om Pa en Moes op te zoeken die intusschen ook in Nijmegen waren gearriveerd om het Vierdagenfestein bij te wonen. Moes die me aan zag komen, dacht al dat ik niet meer mee kon omdat ik een beetje ongemakkelijk liep. Gelukkig was dat heelemaal niet het geval.
Bij de dokter was het die avond na de tweede dag geweldig druk. Sommigen waren er beroerd aan toe en konden bijna niet meer loopen. Ik heb er gezien die door een vriend naar binnen gedragen moesten worden. Andere kwamen op een fiets en lieten zich voor het hospitaal dan zoo maar in het gras rollen. Een soldaat heb ik op een brancard naar binnen zien dragen. Later hoorde ik dat hij geopereerd moest worden voor een acute blindedarmontsteking. Ook een politieagent werd voor het zelfde opgenomen, evenals een tweetal dat een bloedvergiftiging had opgeloopen. Gelukkig zijn al die gevallen van ernstiger aard nog goed afgeloopen.
Tijdens het wachten bij de dokter zag ik verscheidene lui die van hun stokje vielen, maar vooral de laatste dag zijn ze bij bosjes in elkaar gezakt. Dan is blijkbaar de spanning eruit en dan is ook meteen het laatste stukje wilskracht verdwenen. Vooral bij de soldaten was dit het geval. Keurig in het gelid komen ze de kazerne binnen gemarscheerd, maar nauwelijks is er halt gecommandeerd of links en rechts zie je ze bewusteloos vooroverslaan. De meest worden dan wel gauw weer bijgebracht, maar een paar heb ik toch op een brancard weg zien dragen.
Ik had me vast voorgenomen om deze Vierdaagsche te halen en dus ben ik met overleg te werk gegaan. Ben me dus niet de eerste de beste dag onnoodig gaan vermoeien door een te hoog tempo te loopen zooals zoovele anderen. Niettegenstaande we 6 à 7 k.m. per uur liepen werden we toch voortdurend ingehaald in het eerste begin. Ook van Romond die altijd haast schijnt te hebben, begon langzamerhand steeds harder te gaan en na een 15 k.m. was hij uit het oog verdwenen en hebben we hem die dag niet meer terug gezien. De eerste dag was hij dan ook het eerste van ons binnen, hoewel hij toen al mank liep en bek af was. Nu kon hij het velen, want het is een groote, oersterke kerel, een echte reus. Ook de tweede dag was hij iets eerder binnen dan ik, maar de laatste twee dagen bleef hij royaal achter.
Onze eerste rust op die eerste dag hebben we gehouden bij de Plasmolen, waar ik mijn brood heb opgegeten en wat heb gedronken. We hadden toen vier uur geloopen en voelden beiden nog geen spoor van vermoeienis. Toen werd Aberson overmoedig en ongemerkt gingen we veel harder en was het nu onze beurt om onze voorgangers bij bosjes tegelijk in te halen. Nu was het geen pretje om achter een groep soldaten of burgers aan te loopen, want dan kreeg je alle stof te slikken. Je gaat dan zoo’n troep voorbij, maar na een poosje zit je weer achter een andere groep, die je dan ook maar achter je probeert te krijgen en zoo gaat het maar door.
De eerste slachtoffers zagen we al langs de kant van de weg onder behandeling van de Roode Kruis-soldaten. Onderweg kregen we als reclame alle mogelijke poeders en zalfjes, maar ook Maggie bouillon, Ovomaltine en Fyffes bananen..Toen we thuis kwamen lag op iedere stroozak een pakje Tranosan, goed voor één voetbad en een pakje poeder. Onderweg kon je ook van alles koopen. Zoo reed er b.v. een oude Ford rond, versierd met allerlei prachtige opschriften, waar je ranja en dergelijk spul kon krijgen. Verder reden er verscheidene mannen rond op een fiets, volgeladen met verschillende soorten fruit.
De bevolking van de dorpjes stond overal klaar met groote emmers water en glazen. Bij de boerderijen kon je voor 3 à 5 cent een glas melk drinken en dan had je nog de vrachtauto’s met Perl en andere limonades. We hebben nog een keer gerust omdat Aberson zijn voeten opnieuw wilde talken. Daarna zijn we aan een stuk door naar huis geloopen.
Onderweg was overal de vlag uitgestoken met een bos bloemen aan het eind van de vlaggestok en als je door een dorp kwem, stond de heele bevolking je toe te juichen. Maar toen we in Nijmegen terug waren werd het nog veel mooier. Ik had wel veel menschen verwacht, maar zóóveel toch niet. Het begon al aan de grens van de stad en dan moet je nog een 5 k.m. loopen tot aan de kazerne. Daar stonden de menschen al te kijken en hoe dichter je het einddoel naderde, hoe compacter de menschenmassa werd. Rijen dik stonden ze je aan te gapen. We liepen a.h.w. door een eindelooze eerewacht. Het heele verkeer was natuurlijk stopgezet, want er kon zelfs geen fiets doorheen.
Die eerste dag vond ik die enorme belangstelling niet onaardig. Ik was toen nog zoo fit als wat, maar ik dacht, als het nu morgen mis gaat en je moet door die menschenmassa naar huis hinken in plaats van marcheeren, dan wordt het allesbehalve een pretje. Maar gelukkig bleek mijn vrees ongegrond te zijn. De eerste dag kwamen Aberson en ik de stad binnen rennen. Na de Plasmolen heb ik Aberson moeten remmen in plaats van omgekeerd, maar toen ik de stal rook was ik zelf ook niet meer te houden. De laatste kilometer voor de kazerne kon je over de hoofden van de toeschouwers loopen. Daar kon werkelijk geen mensch meer bij. Ook het kazerneplein was stambvol.
Voor de deelnemers was nog maar een gangetje van nog geen twee meter open om te kunnen passeeren. Telkens wanneer iemand het plein op kwam marcheeren, juichte en klapte demmenigte hem toe. Dan gauw naar het startbureau om je contrôlekaart in te leveren. De eerste dag was achter de rug. Ik ben eerst een paar minuten op mijn stroozak gaan liggen met mijn beenen in de lucht, ben daarna onder de douche gegaan, heb me geschoren en toen netjes aangekleed voor het eten.
Intusschen begon het te regenen, wat een groot voordeel voor ons was, want nu waren we tenminste de stofrommel kwijt. Het eten heb ik me goed laten smaken, vooral de soldatensoep was overheerlijk, echte fijne dikke soep. Daarna kregen we aardappelen, vleesch en groenten. Na het eten ben ik in een stortbui naar Hotel Marianne getramd, waar ik de heeren Aberson en van Romond in bed vond liggen. We hadden afgesproken om naar de Vereeniging te gaan, maar daar wilden ze eerst niets van weten. Na veel gezeur heb ik ze tenslotte overkunnen halen en hebben ze me nog een uurtje gezelschap gehouden.
Ik ben nog wat gebleven omdat ik dacht, in de kazerne kan ik toch niet slapen met al dat kabaal en dan kan ik beter hier nog een tijdje blijven zitten. Hier was tenminste muziek en kon je af en toe een dansje doen. Hier was het ook dat ik iedere avond Kroes ontmoette. Als luitenant liep hij met een groep soldaten mee met de Vierdaagsche. Met zijn troep was hij in het zelfde gebouw ondergebracht als ik en zoo ontmoette ik hem dagelijks in de gemeenschappelijke waschzaal. Dan strompelde hij er rond op zijn pijnlijke voeten, maar ’s avonds danste hij er weer lustig op los.
De eerste avond ben ik tot ongeveer half elf in de Vereeniging gebleven. Toen begon ik reuze slaap te krijgen en ben naar de kazerne teruggekeerd. Nadat ik de acht trappen naar mijn zolder was opgeklommen, verwachtte ik er hetzelfde kabaal als de vorige nacht. Het tegendeel was echter waar. Iedereen sliep al als een roos. In het donker heb ik me snel uitgekleed en het duurde niet lang of ook ik lag heerlijk te maffen.
Even vóór vieren was ik weer wakker. Om vier uur zouden we gewekt worden en inderdaad, precies vier uur werd van beneden het licht opgedraaid en een stem brulde: “Rijzen”. Gauw aangekleed, contrôlekaart gehaald en ontbeten. Daarna naar een zeker huis je gegaan. Maar daar hing geen klokje, met dat gevolg, dat ik een kwartier te laat startte. Van Romond was al weg en Aberson liep me overal te zoeken. Welgemoed gingen we op weg, maar we hadden nog geen kilometer geloopen of Aberson beweerde dat hij zich niet goed voelde. Hij werd benauwd en was bang dat hij wat aan zijn hart had. We liepen toen net achter de Koloniale Reserve aan en Aberson ging eens bij de verzorger van die troep informeeren wat het kon zijn. Die bracht hem weer bij een sergeant en verder heb ik hem niet meer teruggezien.
Later, op kantoor, vertelde hij me, dat hij het ontzettend benauwd heeft gehad. Hij is toen een klooster binnengeloopen om een glas water te vragen, waarna men hem naar een dokter heeft gebracgt die hem heelemaal heeft onderzocht. Hij bleek niets te mankeeren, was alleen maar oververmoeid en aangezien hem een zware dag te wachten stond, heeft de dokter hem toen maar meteen afgekeurd en hem verboden om verder mee te loopen. Het is inderdaad een zware dag geworden.
Ik vond deze tweede dag verreweg de moeilijkste van de vier. Nu had je ook alles tegen. In de eerste plaats was je niet meer zoo fit als aan het begin van de eerste dag, daar kwam nog bij het idee dat je nu nog drie keer die lange afstand af moest leggen. Voor die tweede dag alleen had je al ruim 60 k.m. voor de boeg. Tenslotte had je nog te kampen niet zoozeer met slechte, dan wel met ontzettend eentonige wegen. Lange stukken zonder eind en voor het grootste gedeelte zonder boomen, zoodat de zon met al zijn kracht op je kon branden. Een geluk was echter dat we nu geen last meer hadden van de stof. Maar het gruis op de weg bleef hinderlijk. Vooral in het begin en later tegen het einde kreeg ik telkens kleine steentjes in mijn schoenen, zoodat ik ze telkens leeg moest schudden.
Ik liep nu heelemaal alleen, wat sommigen een prestatie op zich zelf vonden, maar eerlijk gezegd, ik vond het zoo veel prettiger loopen. Ik kon nu mijn eigen tempo bepalen. Nu waren er opeens geen harddravers meer die me inhaalden en daar ik vrijwel niet gerust heb, na vier uur voor het eerst een kwartiertje om mijn brood op te eten, kwam ik hoe langer hoe meer voor aan. Toen ik bezig was aan de omweg voor de 55-ers liep ik bijna heelemaal alleen. De kapitein die op het uiterste puntje mijn contrôlekaart knipte, zei me toen ook dat ik me niet moest haasten, want voor de 28 k.m. die me voor die dag nog restten, had ik nog ruim 6 uur over.
Intusschen waren de 50-ers en de 40-ers weer op dezelfde route gekomen als de 55-ers en werd het weer wat drukker op de weg. We kregen nu het beruchte stuk waar altijd veel uitvallers komen. Bepaald aangenaam is dat traject ook niet. Kale wegen waar geen eind aan komt, met weinig rustgelegenheid. De soldaten hebben hun eigen rijdende cantine en hun verzorgers, maar voor de burgers was er niet veel. De fruitverkoopers zag je hier niet. De reclamewagens van Maggie, Ovomaltine en Fyffes evenmin.
Weinig dorpen passeerden we hier en dus was er ook geen water te krijgen. En dan maar loopen, steeds maar doorloopen. Op dit gedeelte ben ik ingehaald door de groep Engelschen van de Royal Road Walking Association. Die kerels liepen werkelijk schitterend. Dat tempo kon ik op dat moment niet volhouden. Maar op de vierde dag heb ik revanche genomen. Eindelijk dan na uren loopen een café. Even een kwartier rust en daarna weer verder in de brandende zon. Toen ik ergens een pomp zag, ben ik er dan ook subiet met mijn hoofd onder gaan staan.
Eindelijk werden de wegen weer wat schaduwrijker en zag ik ook een auto met limonades onder de boomen staan. Ik gauw een Perl gekocht en met mijn beenen in de lucht tegen een boom op mijn rug in het gras gaan liggen. Zoodra de flesch leeg was, ben ik er weer van door gegaan en ben toen in een ruk door naar de kazerne geloopen. In Wychen, een groot dorp waar men altijd veel werk maakt van een Vierdaagsche, hielden de meeste wandelaars hun rustpauze. Het marktplein was dan ook stampvol, evenals de restaurants er omheen. In de muziektent speelde een muziekoorps en natuurlijk stond de heele bevolking te kijken. Daar stond ook de Fyffes-auto en kreeg ik weer mijn banaan. De weg was hier weer goed en ik ben weer gaan rennen om maar gauw weer thuis te zijn, want eerlijk gezegd, het begon me te vervelen.
In Nijmegen hetzelfde als op de eerste dag. Niettegenstaande de 60 k.m. was ik toch binnen de vastgestelde tijd thuis. Op m’n zolder was nog niemand. Ik was alweer gekleed toen do groote hoop binnenkwam. Velen begonnen nu goed stijf te worden, vooral ook omdat we ’s morgens geruime tijd in de mist hebben moeten loopen. Soms zat je als het ware midden in een wolk.
De menschen waarvan ze zagen dat die niet meer om vier uur binnen konden zijn, hebben ze gewaarschuwd dat die uiterste termijn van aankomst geschrapt was. Eigenlijk geen manier van doen, want ik heb me wel gehaast om op tijd te zijn, gelukkig zonder nadeelige gevolgen. Zoo kwam mijn rechterbuurman om zes uur pas aan, terwijl mijn linkerbuurman die was uitgevallen en het laatste stuk fijn heen en weer heeft gereden om andere slachtoffers op te pikken, pas om zeven uur terug was.
Tegen zes uur begon het weer te regenen, gelukkig niet zoo hard als de vorige avond. Na het eten ben ik Pa en Moes op gaan zoeken in het hotel. Pa was al eerder in de kazerne geweest, maar had me toen niet kunnen vinden omdat ik toen net bij de dokter was. In het hotel hoorde ik dat Aberson weer vertrokken was. Van Romond lag al weer in zijn bed te rusten.

Theater/schouwburg De Vereeniging inN Nijmegen
Met Moes en Pa ben ik die avond naar de Vereeniging geweest en pas laat naar de kazerne teruggekeerd. Die nacht kon ik niet direct in slaap komen. Ik heb me toen in het donker echter kostelijk geamuseerd met het luisteren naar al die verschillende manieren van snurken. Ook waren er verscheidenen die in hun slaap aan het praten waren. Steeds ging het over de Vierdaagsche. Hier hoorde je iemand vragen hoe ver het nog was, ergens anders weer wat anders. Opeens sprong mijn buurman overeind en snauwde me toe dat alle stroozakken waren leeggehaald. Ik zei maar ja en toen ging hij weer liggen. De volgende morgen kon hij zich niets meer herinneren.
Die nacht heb ik niet zoo goed kunnen slapen en was weer voor vier uur wakker. Ben toen maar meteen opgestaan om me te wasschen voor de groote hoop aan kwam zetten. De helft was nu achter den rug en vol goede moed ben ik toen aan de derde dag begonnen. De route ging nu over look naar het hoogst gelegen punt boven Nijmegen. We moesten dus voortdurend stijgen, niet veel maar heele stukken achter elkaar langzaam omhoog. Op dat traject zijn we twee keer tot aan de Duitsche grens geweest. In Mook heb ik een kopje koffie gedronken en mijn broodjes opgegeten. Toen maar weer verder. Het ging echt lekker.
De derde dag vond ik nog de minst zware. In Cuyk moesten we met een pont over de Maas. Daar was hooge belangstelling, o.a. generaal Snijders met nog een paar hooge heeren. Daar het nog niet zoo druk was, kon ik direct overgezet worden. De later aangekomenen hebben wel een uur moeten wachten, voordat ze aan de beurt waren. Na Cuyk vond ik een stelletje lui dat mijn tempo liep en met dat troepje ben ik toen verder meegeloopen. In Klein Linden hebben we wat gerust en in een melkfabriekje een glas melk gedronken. Daarna met ons zessen verder gegaan. De rest bleef liever nog wat rusten.
Onderweg zijn er nog twee afgevallen, zoodat we maar met ons vieren in Grave aankwamen. We hadden toen nog ongeveer 15 k.m. voor de boeg. Over de groote stuwdam te Grave bereikten we de nieuwe betonnen weg naar Nijmegen. Even buiten de stad bleven de drie anderen achter om eenige kennissen op te wachten en toen ben ik alleen verder gegaan, omdat Moes en Pa op mij zaten te wachten. Op de afgesproken plaats zag ik ze echter niet. Steeds rondkijkende ben ik toen maar verder geloopen.
Zij moesten me maar ontdekken, want voor mij was het geen doen om ze uit de duizenden menschen langs de weg te pikken. Daar ik in mijn eentje midden op de weg liep hadden ze me dan ook gauw in de gaten toen ik passeerde. Even een praatje gemaakt en toen weer door naar de kazerne. Gauw gebaad, gekleed en gegeten en om zeven uur weer even naar de dokter voor een nieuw verband. Daarna Pa en Moes opgepikt om naar de Vereeniging te gaan.
Het stortregende weer. We hebben het bepaald getroffen met het weer. Als we moesten loopen was het droog, maar tegen zeven uur ’s avonds begon het altijd te gieten. Ook de vierde dag was het weer ’s morgens goed, alleen woei het hard. Het eerste stuk was bekend terrein, n.l. via Grave naar Cuyk, dus dezelfde weg als de vorige dag, maar dan in omgekeerde richting. Ook nu werden we net zoo verwend onderweg als de vorige dag.
In Cuyk moesten we deze keer niet de rivier over, maar bleven aan deze kant van de Maas. In Cuyk heb ik even gerust en een flesch Chocomel gedronken. Even te voren had ik een proefbeker ervan gekregen en daar het goed smaakte, heb ik toen maar een heele flesch besteld. of het nu hierdoor kwam of door de koude wind, weet ik niet, maar nauwelijks was ik Cuyk uit, of het drama begon zich te voltrekken. Terug gaan kon ik niet meer en pas heel in de ver te zag ik de torens van het volgende dorp. Gelukkig was vlakbij de reddende Maasdijk. Met een enorme spurt ben ik naar boven gerend en even hard aan de andere kant weer naar beneden gehold. Onder de belangstellende blikken van eenige koebeesten heb ik daar toen in het weiland een noodzakelijke behoefte gedaan. Ik was nog geen honderd meter verder gekomen, of ik was genoodzaakt om voor de tweede keer de dijk op en af te hollen. Zelfs voor een derde keer heb ik dit grapje moeten herhalen. Toen was het gelukkig gebeurd en kon ik weer rustig verder loopen.
Een pont bracht me de Maas over en langs de andere oever begon ik toen aan de laatste 20 k.m, terug naar Nijmegen. Nu hadden we de stevige, scherpe wind pal tegen. Ik kreeg het bepaald koud en was bang dat mijn buik weer nieuwe kunsten zou gaan vertoonen. Bij de Plasmolen aangekomen heb ik toen maar voor de zekerheid in een van de vele restaurants het toilet opgezocht. Bij de Plasmolen begon de belangstelling al, maar na Mook werd het een ware triomphtocht.
Geweldig was het aantal menschen dat langs de weg stond te juichen. Bloemen werden uitgedeeld en met muziek voorop marcheerden we het laatste stukje tot aan de Prins Hendrik-kazerne. Op het kazerneplein stonden Pa en Moes op me te wachten.
Van een kapitein waarmee ze in het hotel kennis hadden gemaakt, hadden ze nl. een toegangskaart gekregen. Nadat mijn contrôlekaart afgestempeld was, kon ik naar het Molenveld gaan, waar de medailles werden uitgereikt. Er was een podium voor de militairen en een voor de burgers. Toen ik mijn kruis ontvangen had, heeft Moes hem op mijn borst gespeld. Toen gauw weer het bad in, me aangekleed, gegeten en weer naar het hotel toe om Pa en Moes te halen om samen naar de Vereenighg te gaan voor het groote afscheidsfeest.
Niettegenstaande het pas half acht was, konden we nauwelijks een plaatsje krijgen. De drukte werd enorm en van dansen was sprake. Ik kon trouwens niet eens van mijn plaats komen, zoo zaten we ingesloten tusschen de andere tafels en stoelen in. Om elf uur zijn we toen maar weer opgestapt. In de kazerne was het niet meer zoo vol, omdat vele deelnemers direct na afloop van de marschen naar huis waren teruggekeerd.
’s Morgens heb ik nog in de kazerne ontbeten en ben toen in een gammel busje weggereden. Voor het hotel hebben ze me afgezet. Met een taxi heb ik daarna met Pa en Moes de reis naar het station voortgezet.
Alvorens naar Den Haag terug te keeren hebben we die Zaterdag besteed om wat van Arnhem en omstreken te zien. Het was al laat toen we eindelijk goed en wel weer in huis terug waren. Ik had toen gelukkig nog de Zondag om uit te rusten van de vermoeiende, maar toch ook wel buitengewoon aardige week, die ik achter de rug had.